ECLI:NL:CBB:2021:922

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 september 2021
Publicatiedatum
5 oktober 2021
Zaaknummer
21/842
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in bestuursrechtelijke zaak met betrekking tot last onder bestuursdwang

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 september 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van Maatschap [naam 1], [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V. tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op 24 juni 2021 een last onder dwangsom opgelegd aan de verzoeksters. Deze laatste hebben bezwaar gemaakt tegen het besluit en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening, omdat zij stelden dat er sprake was van spoedeisend belang. De verzoeksters voerden aan dat de dwangsom hen zou kunnen treffen en dat zij niet in staat waren om aan de last te voldoen binnen de gestelde termijn.

De voorzieningenrechter overwoog dat, hoewel de verzoeksters stelden dat er een spoedeisend belang was, zij niet hadden aangetoond dat er onomkeerbare gevolgen zouden zijn. De voorzieningenrechter merkte op dat de verzoeksters de dwangsom uiteindelijk zouden betalen en dat er geen aanwijzingen waren dat er op korte termijn een hercontrole zou plaatsvinden. Bovendien was het besluit om de last op te leggen aan de verkeerde persoon gedaan, maar dit werd niet als voldoende spoedeisend belang gezien.

Uiteindelijk concludeerde de voorzieningenrechter dat er geen spoedeisend belang was en wees het verzoek om voorlopige voorziening af. De uitspraak werd gedaan door mr. R.H. Koopmans, met mr. P.M. Beishuizen als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 september 2021. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/842
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] , [naam 2] B.V. en [naam 3] B.V.,
te [plaats] , verzoeksters
(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. B.M. Kleijs).

Procesverloop

Bij besluit van 24 juni 2021 heeft verweerder [naam 1] en [naam 2] B.V. een last onder dwangsom opgelegd.
Verzoeksters hebben tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep, bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Ingevolge artikel 8:83, derde lid, Awb kan de voorzieningenrechter, onder meer als het verzoek kennelijk ongegrond is, uitspraak doen zonder dat partijen worden uitgenodigd om op een zitting te verschijnen. Daartoe bestaat in dit geval aanleiding.
3. Verzoeksters hebben gesteld dat er sprake is van spoedeisend belang aangezien de dwangsom loopt en de termijn voor verzoeksters te kort is om aan de last te voldoen. Weliswaar zullen verzoeksters de dwangsom uiteindelijk wel betalen en is er geen sprake van onomkeerbare gevolgen, maar dat is volgens verzoeksters niet het juiste juridische criterium. Het gaat tenslotte om een aanzienlijk bedrag en niet valt in te zien dat verzoeksters het risico moeten lopen op herhaalde controles en het wellicht verbeurde tot het maximumbedrag. Bovendien is sprake van een kennelijk onrechtmatig besluit. De last is opgelegd aan de verkeerde persoon. De persoon aan wie de last is opgelegd is niet langer de houder en de exploitant van de dieren.
4. Verweerder heeft te kennen gegeven dat geen sprake is van spoedeisend belang. Verzoeksters hebben immers te kennen gegeven op dit moment uitvoering te geven aan de last, maar dat zij niet in staat is om dat binnen de gegeven termijn te realiseren. Verzoeksters hebben voorts niet aangetoond dat zij absoluut niet in staat zijn de dwangsom te betalen. Er is dus geen sprake van onomkeerbare gevolgen waardoor het treffen van een voorlopige voorziening op zijn plaats zou zijn. Voorts blijkt uit de uitspraak van 4 juni 2021 (ECLI:NL:RBROT:2021:4860) dat Maatschap [naam 1] en [naam 2] B.V. een overtreding hebben begaan en dat verweerder bevoegd was handhavend op te treden. Tot slot heeft verweerder te kennen gegeven dat op korte termijn geen hercontrole staat gepland en dat er dus om die reden niet op korte termijn zal worden ingevorderd.
5. Gelet op het vorenstaande is voor de voorzieningenrechter komen vast te staan dat op korte termijn geen invordering dreigt en ook overigens niet is gebleken dat een financiële noodsituatie dreigt. De conclusie is dat verzoeksters geen spoedeisend belang hebben bij het treffen van een voorlopige voorziening.
6. Het verzoek wordt, als kennelijk ongegrond, afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Koopmans, in aanwezigheid van mr. P.M. Beishuizen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 september 2021.
De voorzieningenrechter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te tekenen de uitspraak te tekenen
Afschrift verzonden aan partijen op: