ECLI:NL:CBB:2021:908

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
20/521
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schadevergoeding voor onrechtmatig besluit inzake fosfaatrechten en afkoopcontract

In deze zaak heeft verzoekster, een agrarische onderneming, een verzoek om schadevergoeding ingediend tegen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de vaststelling en herziening van fosfaatrechten, waarbij de verzoekster in eerste instantie een fosfaatrecht van 473 kg kreeg, dat later werd herzien naar 87 kg. Na een bezwaarprocedure werd het fosfaatrecht uiteindelijk vastgesteld op 648 kg. Verzoekster had ook meldingen gedaan voor de overdracht van fosfaatrechten, maar deze werden afgewezen omdat zij niet over voldoende rechten beschikte. Verzoekster heeft vervolgens schadevergoeding gevraagd, onder andere voor de kosten van een afkoopcontract met een derde partij. De minister erkende een fout in de berekening van de schadevergoeding, maar betwistte de schade die voortkwam uit het afkopen van het contract, omdat dit niet direct verband hield met de onrechtmatige besluiten. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat de schade door het afkopen van het contract niet voor vergoeding in aanmerking kwam, omdat het besluit om de overdracht te weigeren onherroepelijk was. Het College heeft de schadevergoeding gedeeltelijk toegewezen en de proceskosten vergoed.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/521

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam VOF], [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: ing. P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. A. Herczog).

Procesverloop

Verzoekster heeft een verzoek om schadevergoeding ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1. Op grond van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van schade die de belanghebbende lijdt als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Feiten
2.1
Bij besluit van 13 januari 2018 heeft verweerder op grond van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van verzoekster vastgesteld op 473 kg. Bij besluit van 13 september 2018 heeft verweerder het fosfaatrecht van verzoekster herzien en vastgesteld op 87 kg. Bij besluit van 27 december 2018 heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard. Bij besluit van 26 november 2019 heeft verweerder dit besluit herzien, het bezwaar gegrond verklaard, het besluit van 13 september 2018 herroepen en het fosfaatrecht vastgesteld op 648 kg.
2.2
Op 26 februari 2018 heeft verzoekster een melding overdracht fosfaatrechten bij verweerder ingediend. Appellant beoogde netto 210 kg fosfaatrechten over te dragen aan [naam maatschap 2] . Op 8 maart 2018 heeft verzoekster een melding overdracht fosfaatrechten ingediend om 215,7 kg fosfaatrechten over te dragen aan [naam maatschap] . Verweerder heeft deze meldingen afgewezen bij besluiten van 26 oktober 2018, met als reden dat verzoekster na herbeoordeling van het aantal fosfaatrechten over onvoldoende fosfaatrechten beschikte voor de beoogde overdrachten. In het eerdergenoemde besluit van
26 november 2019 heeft verweerder vermeld dat verzoekster afzag van de overdrachten en dat het bezwaar tegen de afwijzing van de overdrachten was komen te vervallen. Dit is ter zitting van de zijde van verzoekster bevestigd.
2.3
Verzoekster heeft verweerder verzocht om schadevergoeding. Verweerder heeft een schadevergoeding toegekend van € 22.760,88.
Verzoek om schadevergoeding
3. Verzoekter voert aan dat verweerder bij de berekening van de schade ten onrechte geen rekening heeft gehouden met een afromingspercentage van 20% in plaats van 10%. Hierdoor heeft verweerder verzoekster € 14.423,40 te weinig aan schadevergoeding toegekend. Daarnaast had verweerder ook de schade veroorzaakt door het moeten afkopen van het contract met [naam maatschap 2] moeten vergoeden. Verzoekster is met [naam maatschap 2] overeengekomen dat deze vervangende rechten zou kopen en dat de schade voor 50% voor haar rekening zou komen. Dit betreft een bedrag van € 4.113,60. Ter zitting heeft verzoekster haar vordering met betrekking tot twee andere posten, te weten dubbele contractskosten en kosten voor de berekening van haar schade, ingetrokken.
Standpunt van verweerder
4.1.
Verweerder erkent dat hij ten onrechte met een afromingspercentage van 10% in plaats van 20% heeft gerekend. Dit betekent volgens verweerder dat verzoekster nog € 6.780,90 aan schadevergoeding uitgekeerd dient te krijgen.
4.2
Omtrent de gestelde kosten gemaakt voor de afkoop van het contract met [naam maatschap 2] stelt verweerder zich op het standpunt dat deze schade niet voor vergoeding in aanmerking komt, omdat een direct verband met het schadeveroorzakende besluit ontbreekt. De schade die verzoekster stelt te hebben geleden als gevolg van het niet kunnen leveren van door haar verkochte fosfaatrechten, het verhandelen van het fosfaatrecht als vermogensrecht, is het gevolg van het niet kunnen overdragen van deze fosfaatrechten. Daar ligt het besluit van verweerder van 26 oktober 2018, inhoudende de weigering om de overdracht van de fosfaatrechten naar de koper te registreren, aan ten grondslag. Dit besluit is inmiddels onherroepelijk geworden. Hierbij verwijst verweerder naar de uitspraak van het College van 20 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:737).
Beoordeling
5.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de besluiten waarbij het fosfaatrecht aanvankelijk, voorafgaand aan het besluit van 26 november 2019, is vastgesteld – de besluiten van 13 januari 2018, 13 september 2018 en 27 december 2018 – onrechtmatig zijn en dat verweerder in beginsel aansprakelijk is voor de schade die verzoekster daardoor heeft geleden.
5.2
Ter zitting heeft (de gemachtigde van) verzoekster te kennen gegeven zich te kunnen vinden in het door verweerder berekende bedrag aan schade wegens het verschil in afromingspercentage. Hierover bestaat tussen partijen dus overeenstemming. Het College zal het door verweerder berekende schadebedrag toewijzen.
5.3
Met betrekking de gestelde schade door het moeten afkopen van het contract met [naam maatschap 2] volgt het College verweerder in zijn standpunt dat deze niet rechtstreeks in verband staat met de besluiten waarvan de onrechtmatigheid is komen vast te staan. Zoals verweerder aanvoert, is deze schade het gevolg van het niet kunnen overdragen van de fosfaatrechten. Het besluit van 26 oktober 2018, waarbij verweerder heeft geweigerd de overdracht te registreren, is echter onherroepelijk, nu verzoekster haar bezwaar tegen dit besluit heeft ingetrokken. Dit betekent dat het College uit moet gaan van de rechtmatigheid van dit besluit. De schade valt dus niet toe te rekenen aan de onrechtmatige besluiten.
Het College verwijst naast de door verweerder genoemde uitspraak van 20 juli 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:737) naar zijn uitspraak van 8 juni 2021 (ECLI:NL:CBB:2021:580), onder 7.8. Deze schade komt niet voor toewijzing in aanmerking.
Slotsom
6.1
Het College wijst het verzoek tot vergoeding van de schade als gevolg van de onrechtmatige besluitvorming gedeeltelijk toe.
6.2
Het College ziet aanleiding te bepalen dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht vergoedt en verweerder te veroordelen in de proceskosten van verzoekster. Deze kosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
- veroordeelt verweerder tot het betalen van een schadevergoeding aan verzoekster tot een bedrag van € 6.780,90 en wijst het verzoek voor het overige af;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 354,- aan verzoekster dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Verbeek, in aanwezigheid van mr. M.G. Ligthart, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.