ECLI:NL:CBB:2021:907

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
5 oktober 2021
Publicatiedatum
29 september 2021
Zaaknummer
19/1324
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens termijnoverschrijding in het kader van GLB-betalingsrechten

In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gaat het om de niet-ontvankelijkheid van een bezwaarschrift dat is ingediend door een besloten vennootschap tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 8 maart 2019, hield in dat de aan appellante toegewezen betalingsrechten op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB vervielen aan de nationale reserve. Het bestreden besluit van 18 juli 2019 verklaarde het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk.

Appellante heeft beroep ingesteld tegen dit bestreden besluit, maar het College heeft in eerdere uitspraken, waaronder een uitspraak van 28 april 2020, het beroep ongegrond verklaard. De zaak kwam opnieuw aan de orde na een gegrond verklaard verzet van appellante op 25 mei 2021. Tijdens de zitting op 2 september 2021 heeft appellante betoogd dat de termijnoverschrijding voor het indienen van het bezwaar verschoonbaar was, omdat een van de twee directeuren, de vader, al geruime tijd dementerend was en in een verzorgingshuis verbleef.

Het College heeft echter geoordeeld dat de argumenten van appellante niet toereikend waren om de termijnoverschrijding te rechtvaardigen. De andere directeur had de verantwoordelijkheid om tijdig te reageren op belangrijke post, en het feit dat de vader ziek was, vormde geen verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding. Het College concludeert dat verweerder op goede gronden heeft geoordeeld dat het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard. De uitspraak van het College is openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021, waarbij het beroep ongegrond is verklaard en er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1324

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 oktober 2021 in de zaak tussen

[naam BV] , te [plaats] , appellante,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. L. Anvelink en mr. M.N.J. Hunting).

Procesverloop

Bij besluit van 8 maart 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder aan appellante meegedeeld dat de haar op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling) toegewezen betalingsrechten zijn vervallen aan de nationale reserve.
Bij besluit van 18 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Bij uitspraak van 28 april 2020 heeft het College het beroep met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) ongegrond verklaard. Bij uitspraak van 25 mei 2021 heeft het College het verzet van appellante daartegen gegrond verklaard, waardoor de uitspraak van 28 april 2020 is vervallen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2021. Van de kant van appellante is verschenen [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Het geschil in deze procedure gaat over de vraag of verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. De argumenten die appellante heeft aangevoerd over het verval van de betalingsrechten kunnen daarom in deze procedure niet worden besproken. Aan de inhoud wordt namelijk pas toegekomen, als het bezwaarschrift ontvankelijk is.
2. Vaststaat dat het bezwaarschrift niet is ingediend binnen de bezwaartermijn van zes weken. Ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift blijft nietontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest, zo staat in artikel 6:11 van de Awb. Het College moet dus beoordelen of verweerder op goede gronden heeft geconcludeerd dat er geen verschoonbare reden is voor de termijnoverschrijding.
3. Uit het uittreksel uit het handelsregister blijkt dat appellante gedurende de bezwaartermijn twee bestuurders had, namelijk vader [naam 2] en zoon [naam 3] . Wat appellante aanvoert is dat de vader al sinds het jaar 2017 dementerend was, wat niet door de zoon en evenmin door zijn andere kinderen is opgemerkt. Als gevolg van zijn ziekte heeft de vader vanaf het jaar 2017 fouten gemaakt bij het invullen van de Gecombineerde opgaven. Ook heeft de vader zijn zoon niet meer betrokken bij de dagelijkse gang van zaken van het bedrijf. In het bezwaarschrift heeft appellante erop gewezen dat de vader in december 2018 is opgenomen in een verzorgingshuis; in afwachting van zijn herstel is de post blijven liggen.
4. Het College stelt vast dat wat appellante heeft aangevoerd, niet is toegespitst op de periode van zes weken na het primaire besluit. Nu de vader al geruime tijd ziek was en al vóór het primaire besluit in een verzorgingshuis was opgenomen, had het op de weg van de andere bestuurder gelegen om voorzieningen te treffen zodat tijdig op belangrijke post kon worden gereageerd. Dat het niet in de aard van de vader lag om werkzaamheden aan anderen over te laten, zoals appellante ter zitting heeft toegelicht, kan voor een professionele marktdeelnemer als appellante geen reden vormen om dit achterwege te laten. Ook de ter zitting naar voren gebrachte stelling van appellante dat de ziekte van de vader voor de andere bestuurder heel emotioneel was, maakt de termijnoverschrijding niet verschoonbaar. Niet is gebleken dat ook de andere bestuurder gedurende de gehele bezwaartermijn niet in staat was om bezwaar te maken, dan wel om een ander daarvoor in te schakelen. Gelet hierop komt het niet tijdig reageren op het primaire besluit voor rekening van appellante. Verweerder heeft dus op goede gronden de termijnoverschrijding niet-verschoonbaar geoordeeld en het bezwaarschrift terecht nietontvankelijk verklaard.
5. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, mr. T. Pavićević en mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 oktober 2021.
De voorzitter is niet in de gelegenheid De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen. deze uitspraak te ondertekenen.