Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 september 2021 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Op 2 juli 2015 waren er 44 stuks jongvee ouder dan één jaar (en één fokstier) aanwezig op zijn bedrijf. Deze veestapel had hij ingeschaard in de periode van 1 mei 2015 tot het najaar van 2015, zoals blijkt uit zijn aantekeningen. De vergoeding voor het inscharen bedroeg in totaal € 6.500,- en dit bedrag is in drie termijnen betaald door de uitschaarder, zoals blijkt uit de overgelegde bankafschriften. Appellant was in 2015 niet in het bezit van een computer en had daarom met de uitschaarder afgesproken dat deze de I&R-meldingen zou verzorgen. Dat blijkt echter niet te zijn gebeurd en daarom stond het ingeschaarde vee in 2015 niet geregistreerd op het bedrijf van appellant. Appellant wijst nog op zijn mestboekhouding, waaruit ook blijkt dat hij rekening heeft gehouden met de mestproductie van de ingeschaarde dieren. Appellant was op 2 juli 2015 houder van de genoemde dieren en heeft daarom, gelet op artikel 23, vijfde lid, van de Msw, recht op fosfaatrecht voor deze dieren. Hij wijst er daarbij op dat zijn bedrijf grondgebonden is en de generieke korting dus niet van toepassing is.