ECLI:NL:CBB:2021:834

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
17 augustus 2021
Publicatiedatum
16 augustus 2021
Zaaknummer
21-579
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid en ontvankelijkheid in hoger beroep inzake mededingingswet en vergunningverlening

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 17 augustus 2021 uitspraak gedaan in het hoger beroep van B.V. Bondis, h.o.d.n. Abonnementenland tegen de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat en PostNL N.V. Het beroep van Abonnementenland was gericht tegen een besluit van de staatssecretaris van 9 april 2021, waarin een vergunning werd verleend aan PostNL voor de concentratie met Sandd Beheer B.V. Abonnementenland, dat zich bezighoudt met abonnementenbeheer en -administratie, had eerder beroep ingesteld bij de rechtbank Rotterdam, die het beroepschrift doorstuurde naar het College. Tijdens de zitting op 29 juli 2021 zijn de partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden.

Het College heeft vastgesteld dat het bevoegd is om kennis te nemen van het beroep, omdat het latere besluit van de staatssecretaris van rechtswege deel uitmaakt van de aanhangige gedingen. Het College heeft vervolgens beoordeeld of het beroep van Abonnementenland ontvankelijk is. Het College oordeelde dat Abonnementenland geen beroep had ingesteld tegen het eerdere besluit van 27 september 2019, en dat er geen nieuwe feiten of omstandigheden waren die rechtvaardigden dat het beroep tegen het latere besluit ontvankelijk zou zijn. Het College concludeerde dat de positie van Abonnementenland niet was verslechterd door het besluit van 9 april 2021 en dat het beroep daarom niet-ontvankelijk werd verklaard. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/579

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 augustus 2021 op het beroep van:

B.V. Bondis, h.o.d.n. Abonnementenland, te Heemskerk (Abonnementenland)

(gemachtigde: mr. E.F. van Hasselt),
en

de staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat (staatssecretaris)

(gemachtigde: mr. J. Bootsma),
met als derde-partij

PostNL N.V., te Den Haag (PostNL)

(gemachtigde: mr. T.D.O. van der Vijver)

Procesverloop

Abonnementenland heeft bij de rechtbank Rotterdam beroep ingesteld tegen het besluit van
9 april 2021 waarbij de staatssecretaris op grond van artikel 47, eerste lid, van de Mededingingswet heeft besloten tot verlening van een vergunning aan PostNL voor het tot stand brengen van de concentratie tussen PostNL en Sandd Beheer B.V. (Sandd).
De rechtbank heeft het beroepschrift doorgezonden aan het College.
Abonnementenland heeft een door het College gestelde vraag beantwoord en nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 juli 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Daarnaast zijn verschenen: namens Abonnementenland [naam 1] sr. en [naam 1] jr., namens de staatssecretaris
J.H. Keinemans en R.J. Dantuma en namens PostNL [naam 2] en [naam 3] .

Overwegingen

1.1
Abonnementenland houdt zich onder andere bezig met abonnementenbeheer, abonnementenadministratie en abonnementenmanagement voor uitgeverijen van zowel gedrukte als digitale vak- en publiekstijdschriften, webhosting, handling, sealen, verzending en opslag. Abonnementenland verzorgt aldus ondersteunende diensten voor uitgevers van tijdschriften, waaronder het verzorgen van de verzending van hun tijdschriften. Abonnementenland heeft met Sandd een mantelovereenkomst tot postbezorging en daarbij behorende nadere overeenkomsten voor dagelijkse post, drukwerk en periodieken gesloten, die na de concentratie door PostNL worden uitgevoerd.
1.2
Het besluit van 9 april 2021 strekt tot uitvoering van de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 (ECLI:NL:RBROT:2020:5122) en aldus tot vervanging van het door de rechtbank vernietigde eerdere besluit van de staatssecretaris van 27 september 2019. Aan het besluit van 9 april 2021 is terugwerkende kracht verleend tot de datum van het tot stand brengen van de concentratie (22 oktober 2019).
2. Het College acht zich op grond van de volgende overwegingen bevoegd om kennis te nemen van het beroep van Abonnementenland. Bij het College zijn aanhangig de door de staatssecretaris en PostNL ingestelde hoger beroepen tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 11 juni 2020 voor zover daarbij is beslist op de beroepen van [naam 4] B.V. en RM (Netherlands) B.V. tegen het besluit van 27 september 2019. Op grond van artikel 6:19 in verbinding met artikel 6:24 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt het (latere) besluit van de staatssecretaris van 9 april 2021 van rechtswege deel uit van die gedingen. Aan de artikelen 6:19 en 6:24 van de Awb en de rechtspraak daarover van de hoogste bestuursrechters ligt mede ten grondslag de opvatting dat het niet wenselijk is dat tegelijkertijd bij twee rechterlijke instanties - in dit geval de rechtbank Rotterdam en het College - procedures aanhangig zijn met betrekking tot één en hetzelfde besluit. Om die reden is niet de rechtbank Rotterdam maar het College bevoegd.
3.1
Het College moet vervolgens beoordelen of het beroep van Abonnementenland ontvankelijk is. Met de staatssecretaris en PostNL beantwoordt het College die vraag ontkennend.
3.2
Daarvoor is, daargelaten of Abonnementenland kan worden aangemerkt als belanghebbende bij het besluit van 9 april 2021, van belang dat Abonnementenland geen beroep heeft ingesteld tegen het besluit van 27 september 2019. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) heeft in 6.1 van haar uitspraak van
24 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1269) - voortbouwend op eerdere rechtspraak van de Afdeling en van het College - neergelegd dat in een geval als dit, gelet op het belang van een efficiënte geschilbeslechting dat ook ten grondslag ligt aan artikel 6:13 van de Awb en de rechtszekerheid van de andere partij(en), geen beroep kan worden ingesteld tegen het latere besluit. Dat is anders als de betrokkene als gevolg van het latere besluit in een nadeliger positie is komen te verkeren dan waarin deze zich bevond als gevolg van het eerdere besluit of als blijkt van nieuwe feiten of omstandigheden waardoor de betrokkene anderszins redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tegen het eerdere besluit te zijn opgekomen.
3.3
Het College stelt in dit verband allereerst vast dat door het besluit van 9 april 2021 de positie van Abonnementenland niet is verslechterd. Dat heeft zij ook niet gesteld.
3.4
Abonnementenland heeft wel gesteld dat zij geen directe aanleiding had om tegen het besluit van 27 september 2019 beroep in te stellen, omdat zij een - langdurige - overeenkomst met Sandd had gesloten. Na het verstrijken van de beroepstermijn tegen het besluit van
27 september 2019 weigerde PostNL echter die overeenkomst na te komen. Abonnementenland en PostNL hebben in de zomer van 2020 hun geschil door middel van een vaststellingsovereenkomst beslecht. Maar daarna hebben zich nieuwe ontwikkelingen voorgedaan die rechtstreeks van invloed zijn op de bedrijfsvoering en de concurrentiepositie van Abonnementenland. Zo is Abonnementenland begin 2021 gebleken dat PostNL selectief substantiële kortingen aan andere zakelijke klanten aanbiedt zonder aan Abonnementenland inzage te geven hoe deze kortingen te relateren zijn aan factoren zoals volume en bewerkelijkheid. Om deze redenen moe(s)t zij op zoek naar een rechtsingang, aldus Abonnementenland. Het College is van oordeel dat, wat er verder zij van deze door Abonnementenland gestelde maar door PostNL betwiste ontwikkelingen, het niet gaat om feiten of omstandigheden waardoor Abonnementenland redelijkerwijs niet kan worden verweten niet tegen het besluit van 27 september 2019 te zijn opgekomen. De beweerde gedragingen van PostNL waren immers (vanaf het tot stand brengen van de concentratie op 22 oktober 2019) ook onder de werking van het besluit van 27 september 2019 al mogelijk. Geschillen over de feitelijke uitvoering van de overeenkomst tussen PostNL en Abonnementenland konden en kunnen door de civiele rechter worden beslecht. Als Abonnementenland vindt dat PostNL het algemene mededingingsrecht of de specifieke regelgeving voor de postsector schendt, kan zij de Autoriteit Consument en Markt verzoeken om handhavend op te treden.
4. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep van Abonnementenland niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.G.M. Simons, mr. J.H. de Wildt en
mr. H.L. van der Beek, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 augustus 2021.
w.g. T.G.M. Simons w.g. P.E.A. Chao