Uitspraak
Rechtbank Rotterdam
uitspraak van de meervoudige kamer van 11 juni 2020 in de zaken tussen
[eiseres 1] , te [vestigingsplaats eiseres 1] ,
[eiseres 2a] ., te [vestigingsplaats eiseres 2a] , eiseres 2a,
[vestigingsplaats eiseres 2b],
eiseres 2b, tezamen
eiseres 2,
PostNL N.V. (PostNL), te Den Haag,
Autoriteit Consument en Markt (ACM), te Den Haag,
Procesverloop
SHM Beheer II B.V. gelezen moet worden Sandd Beheer B.V. Deze rectificatie is gepubliceerd in Stcrt. 2020, 54519.
Overwegingen
2 januari 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1).
Verder betreft de inventarisatie van gewichtige redenen van algemeen belang en de afweging daarvan tegen de te verwachten belemmering van de mededinging een inventarisatie en afweging die geen betrekking heeft op individuele belangen. In zoverre is daarom geen sprake van gegevens over feiten en belangen die de belanghebbende betreffen. In dit geval acht verweerder het in het kader van de belangenafweging echter noodzakelijk om voorschriften aan zijn besluit te verbinden met het oog op de toegang van postvervoerders tot het netwerk van PostNL na de concentratie. Het besluit van ACM heeft daar geen betrekking op en de voorschriften steunen wel op feiten en belangen die de postvervoerders betreffen. Verweerder heeft daarom in het licht van artikel 4:8 Awb terecht aanleiding gezien om de postvervoerders, waaronder eiseres 2, te consulteren over het toegangsaanbod dat PostNL in het kader van haar aanvraag om toepassing van artikel 47 Mw heeft gedaan. Verweerder heeft ACM gevraagd het PostNL-toegangsaanbod te consulteren onder postvervoerders. ACM heeft in de periode van 9 september 2019 tot 13 september het PostNL-toegangsaanbod geconsulteerd onder de - uit vertegenwoordigers van postvervoerders bestaande - Industry Group en daarop reacties van een aantal postvervoerders ontvangen. Dat verweerder deze consultatie niet rechtstreeks heeft verricht maar dat via ACM heeft gedaan, is in het kader van artikel 4:8 Awb niet van belang. Bepalend is of verweerder bij het nemen van het bestreden besluit kon beschikken over de relevante feiten en belangen.
In het bestreden besluit gaat verweerder van een aantal aannames en stellingen over de toekomst van de postmarkt uit waarvan de juistheid door eiseres 1 en eiseres 2 wordt bestreden. Verweerder stelt dat het waarschijnlijk is dat de postmarkt in de huidige vorm zal verdwijnen en zal opgaan in bredere markten voor berichtenverkeer en bezorging waarbij het de vraag is of er op termijn nog een afzonderlijk brievennetwerk is. In de transitiefase naar dit eindbeeld is - als gevolg van de voortdurende volumekrimp - de verwachting dat er één landelijke speler voor postdienstverlening overblijft. Hierdoor neemt de wenselijkheid en levensvatbaarheid van concurrentie tussen meerdere netwerken af, te meer omdat de ruimte voor concurrentie op de belangrijkste kostenfactor, te weten arbeidsvoorwaarden, van overheidswege beperkt is. Van belang is dat gedurende deze transitiefase de betaalbaarheid en continuïteit van UPD-diensten gewaarborgd blijven. Verweerder heeft gelet hierop de volgende gewichtige redenen van algemeen belang geïdentificeerd: het belang van de continuïteit van een landelijke postdienstverlening; het belang van de bescherming van de afnemers van postdiensten, het belang van de bescherming van werknemers in de postmarkt en het belang van de bescherming van de financiële belangen van de Staat.
Beslissing
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- wijst het verzoek van eiseres 2 om schadevergoeding af;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres 1 en eiseres 2 het door elk van hen betaalde griffierecht van € 345,--, vergoedt;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 1 tot een bedrag van € 3.836,--;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres 2 tot een bedrag van € 3.564,52.
mr. Y.E. de Muynck, leden, in aanwezigheid van mr. M. Traousis - van Wingaarden, griffier. De uitspraak is gedaan op 11 juni 2020 en is openbaar gemaakt door publicatie op www.rechtspraak.nl.