In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een beroep van een maatschap tegen een last onder dwangsom opgelegd door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De last was opgelegd wegens overtreding van het Besluit houders van dieren. De appellante had zich aangemeld voor de Stoppersregeling en hield vanaf 1 januari 2020 bedrijfsmatig geen varkens meer. De looptijd van de last onder dwangsom was verstreken op 10 april 2020 en appellante had geen dwangsommen verbeurd. Het College oordeelde dat appellante geen procesbelang meer had bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, waardoor het beroep niet-ontvankelijk werd verklaard.
Daarnaast had appellante een verzoek ingediend om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Het College constateerde dat de redelijke termijn van twee jaar was overschreden met bijna acht maanden. De overschrijding was volledig toe te rekenen aan het College, aangezien de behandeling van het bezwaar minder dan een half jaar had geduurd, terwijl de behandeling van het beroep meer dan anderhalf jaar in beslag had genomen. Het College heeft de Staat der Nederlanden veroordeeld tot betaling van € 1.000,- aan appellante als immateriële schadevergoeding en heeft ook het betaalde griffierecht van € 338,- en de proceskosten van € 267,- aan appellante vergoed.