ECLI:NL:CBB:2021:740
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Ontheffing fosfaatproductie en compensatie in het kader van de Meststoffenwet
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 juli 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een melkveehouder en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de toekenning van fosfaatrechten. De appellant, een melkveehouder, had bezwaar gemaakt tegen het besluit van de minister waarin zijn fosfaatrecht was vastgesteld op 0 kg. De minister had aan de appellant een ontheffing verleend voor het produceren van 337 kg fosfaat, maar de appellant was van mening dat deze ontheffing omgezet moest worden in fosfaatrechten. De appellant stelde dat hij financieel benadeeld werd en dat de waarde van zijn bedrijf hierdoor was verminderd. Hij vreesde ook dat toekomstige overheidsmaatregelen nadelige gevolgen voor zijn bedrijf zouden hebben.
Het College overwoog dat de ontheffing voor onbepaalde tijd was verleend en dat deze de appellant in staat stelde zijn bedrijfsvoering voort te zetten zoals met fosfaatrechten. Het College oordeelde dat de minister in redelijkheid had kunnen besluiten om een ontheffing te verlenen in plaats van fosfaatrechten toe te kennen. De appellant had niet voldoende onderbouwd waarom de ontheffing niet voldeed aan zijn behoeften en zijn vrees voor mogelijke aanspraken van de verpachter werd niet als gerechtvaardigd beschouwd. Het College concludeerde dat het bestreden besluit niet onevenredig was en verklaarde het beroep van de appellant ongegrond.
De uitspraak benadrukt de mogelijkheden voor melkveehouders om ontheffingen te verkrijgen in plaats van fosfaatrechten, en dat de minister de ruimte heeft om te bepalen in welke vorm compensatie wordt geboden. De zaak illustreert ook de complexiteit van de regelgeving rondom fosfaatrechten en de belangen van veehouders in dit kader.