3.3Bij het bestreden besluit heeft verweerder, met herroeping van het primaire besluit, het fosfaatrecht van appellante (wederom) vastgesteld op 7.679 kg en, met gebruikmaking van de op grond van artikel 38, tweede lid, van de Msw aan hem verleende bevoegdheid, aan appellante ontheffing verleend ter grootte van 239 kg fosfaatrecht.
4. Appellante voert aan dat verweerder de omvang van de verleende ontheffing op een onjuiste wijze heeft berekend. Bij het primaire besluit is appellante gekort voor 595 kg (het verschil tussen fosfaatrechten zonder korting en de fosfaatruimte). De verleende ontheffing is echter geen 595 kg. Verweerder heeft 118 kg fosfaatrecht in mindering gebracht op 595 kg fosfaatrecht, omdat appellante met de verpachtte grond een voordeel van € 19.000,- heeft genoten met een aankoopwaarde van 118 kg fosfaatrecht. Appellante stelt dat dat dit onjuist is en het bedrag van € 19.000,- niet slechts uit voordeel bestaat. De tijdelijk verpachte grond is namelijk eerder aangekocht en gefinancierd. Zij heeft hier 2,5% rente over betaald. Appellante stelt dat het bedrag daarom ca. € 10.545,- is (11,4 ha * € 37.000,- * 2,5% rente). Daarnaast heeft appellante een pachtcontract moeten opstellen voor € 301,-. De vergoeding van € 4.000,- voor betalingsrechten is inkomenscompensatie en niet bestemd voor de aankoop van fosfaatrechten. De stelling van verweerder dat appellante met het pachtcontract € 19.000,- winst heeft gemaakt en dat zij van die winst fosfaatrechten kon kopen is daarom onjuist. Dit geldt eveneens voor de stelling dat appellante net als andere melkveehouders enig nadeel moet kunnen dragen als gevolg van het fosfaatrechtenstelsel. Appellante draagt al het productiebeperkende nadeel en daarbovenop het nadeel van 595 kg fosfaatrecht, omdat de verpachte grond niet is toegerekend aan haar bedrijf. Ook heeft verweerder niet gemotiveerd waarom hij slechts 50% van het tekort compenseert. De stelling van verweerder dat appellante de lasten ook zou dragen indien de grond niet zou zijn verhuurd is onjuist. Verder stelt appellante dat verweerder de generieke korting volledig heeft laten vervallen in de herziene beslissing op bezwaar inzake de Regeling fosfaatreductieplan 2017 en niet duidelijk is waarom dit in onderhavige zaak niet mogelijk is.
5. Verweerder stelt dat de ontheffing ter grootte van 239 kg fosfaatrecht juist is vastgesteld. Uit de pachtovereenkomst volgt dat appellante € 15.000,- heeft ontvangen. Daarnaast heeft appellante een vergoeding gekregen van € 4.000,- voor de aan de pachter toegekende en uitbetaalde betalingsrechten. Appellante heeft dus een voordeel genoten van € 19.000,-. Gelet op de marktprijs van € 161,- per kilogram fosfaatrecht in augustus 2019 kon appellante met dit genoten voordeel tenminste 118 kg fosfaatrecht aankopen. Met de huidige marktprijs van € 126,- per kilogram fosfaatrecht geniet appellante ook voordeel. Bij het bepalen van de omvang van de ontheffing hanteert verweerder als uitgangspunt dat appellante - net als andere melkveehouders - een nadeel van 50% moet dragen. Verweerder is gehouden om door enige mate van compensatie de disproportionele last van appellante weg te nemen. Hierbij dient mede betrokken te worden dat de last die appellante draagt het gevolg is van een omstandigheid die aan appellante kan worden toegerekend. Immers, als appellante haar grond niet had verpacht, dan had zij in haar geval geen last gedragen als gevolg van de opgelegde (generieke) korting. Appellante is gecompenseerd voor 50% van het tekort van 477 kg fosfaatrecht. Hiermee komt de feitelijke korting voor appellante uit op 238 kg met een percentage van 3,1%. Dat is minder dan de 5%-drempel die geldt voor de toepassing van de knelgevallenregeling, neergelegd in artikel 23, zesde lid, van de Msw en daarmee aanvaardbaar te achten. Verder heeft appellante niet onderbouwd dat zij de grond heeft gefinancierd, 2,5% rente heeft betaald en € 301,- voor de pachtovereenkomst heeft betaald. Volgens verweerder zijn de rentekosten vaste kosten die appellante ook draagt indien de grond niet zou zijn verhuurd en worden deze daarom niet betrokken in de ontheffing.