In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 6 juli 2021, met zaaknummers 19/1430 en 20/416, staat de appellant, een melkveehouder, centraal. De appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin zijn fosfaatrechten te laag waren vastgesteld. Het College oordeelt dat de appellant niet heeft voldaan aan de bemonsteringsmethoden zoals voorgeschreven in de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet, waardoor de werkelijke fosfaattoestand van zijn perceel niet kon worden vastgesteld. Het College vernietigt het bestreden besluit en herstelt het fosfaatrecht van de appellant naar 5.175 kg.
Daarnaast heeft de appellant een verzoek om schadevergoeding ingediend, omdat hij stelt schade te hebben geleden door het onrechtmatige besluit. Het College oordeelt echter dat de appellant onvoldoende bewijs heeft geleverd van de daadwerkelijk geleden schade. De stelplicht en bewijslast lagen bij de appellant, maar hij slaagde er niet in om de schade aannemelijk te maken. Het College wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de verweerder wel in de proceskosten van de appellant tot een bedrag van € 1.496,-. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor appellanten om hun schade en het causaal verband met onrechtmatige besluiten goed te onderbouwen.