ECLI:NL:CBB:2021:623

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
15 juni 2021
Publicatiedatum
14 juni 2021
Zaaknummer
21/277
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in verband met fosfaatrechten en bedrijfsvoering

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker die zich in een lastige positie bevond door het niet kunnen handelen in melk afkomstig van zijn koeien. De verzoeker had eerder fosfaatrechten verkocht en vroeg nu om ontheffing van het fosfaatrechtenstelsel. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verzoeker zelf verantwoordelijk was voor zijn huidige situatie, aangezien hij door de verkoop van zijn fosfaatrechten zich in een positie had gebracht waarin hij geen melkvee meer mocht houden. Hierdoor was het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening niet aanwezig, en werd het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van de verzoeker voor zijn eigen bedrijfsvoering en de gevolgen van zijn eerdere beslissingen. De beslissing werd in het openbaar uitgesproken en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 21/277
uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juni 2021 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] , te [plaats] , verzoeker,

en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. B.M. Kleijs en mr. M.J.H. van der Burgt).

Procesverloop

Bij besluit van 29 januari 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek om ontheffing op grond van artikel 38, tweede lid, van de Meststoffenwet van verzoeker, afgewezen.
Bij besluit van 13 mei 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het daartegen door verzoeker gemaakte bezwaar ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en tevens verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 juni 2021. Verzoeker is verschenen met [naam 2] als deskundige. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.

Overwegingen

1. Ingevolge het bepaalde in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij het College beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening worden getroffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.1
Verzoeker heeft naar voren gebracht dat hij momenteel ernstig wordt belemmerd in zijn bedrijfsvoering doordat hij niet kan handelen in melk afkomstig van zijn koeien.
2.2
Verweerder heeft er op gewezen dat verzoeker de hem toegekende fosfaatrechten heeft verkocht en vervolgens om ontheffing van het fosfaatrechtenstelsel gevraagd,.
3. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker door de verkoop van zijn fosfaatrechten zich zelf in een positie heeft gebracht dat hij geen melkvee meer mag houden. Die belemmering in zijn bedrijfsvoering, en daarmee het spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening, heeft verzoeker dus zelf veroorzaakt. Gelet hierop ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding tot het treffen van een voorlopige voorziening.
4. De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.C. Stam, in aanwezigheid van mr. A. Verhoeven, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 juni 2021.
De voorzitter is verhinderd te ondertekenen.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
Afschrift verzonden aan partijen op: