In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een biologisch melkveebedrijf en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van fosfaatrechten. Appellante, een vennootschap onder firma, had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister waarin het fosfaatrecht was vastgesteld op 5.163 kg. Appellante stelde dat dit besluit onjuist was en dat haar fosfaatrecht op 5.182 kg moest worden vastgesteld. Het College oordeelde dat de minister het fosfaatrecht in het bestreden besluit onjuist had vastgesteld en verklaarde het beroep gegrond. Het College vernietigde het bestreden besluit wegens strijd met artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet en stelde het fosfaatrecht van appellante vast op 5.182 kg.
Daarnaast oordeelde het College dat appellante recht had op een schadevergoeding van € 1.500,- wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College concludeerde dat de behandelingsduur van het bezwaar en beroep de redelijke termijn had overschreden, wat aanleiding gaf tot deze schadevergoeding. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om binnen redelijke termijnen te beslissen en de gevolgen van vertraging voor betrokken partijen.