In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 15 juni 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellante, een maatschap, en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de herziening van de uitbetaling van de betalingsrechten en vergroeningsbetaling voor het jaar 2016. De minister had bij besluit van 9 december 2019 de uitbetaling herberekend en vastgesteld op een lager bedrag dan eerder was vastgesteld, wat leidde tot een terugvordering. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard in het bestreden besluit van 2 maart 2020.
Tijdens de zitting op 25 februari 2021 heeft appellante aangevoerd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was, omdat de minister zijn standpunt slechts had onderbouwd met één luchtfoto. Appellante betoogde dat de afgekeurde percelen niet langer dan 90 dagen onder water stonden en dat deze percelen volledig in gebruik waren voor landbouwdoeleinden. Het College heeft de argumenten van appellante overwogen en geconcludeerd dat de minister zijn besluit onvoldoende had gemotiveerd, maar dat het motiveringsgebrek in beroep was hersteld.
Het College heeft vastgesteld dat de afgekeurde percelen gedurende een langere periode onder water stonden, wat een belemmering vormde voor de landbouwactiviteiten van appellante. De conclusie was dat de minister terecht de delen van de percelen had afgekeurd, en het beroep van appellante werd ongegrond verklaard. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van appellante en moest het betaalde griffierecht worden vergoed.