1.3Appellante is het in bezwaar niet eens met de door verweerder opgelegde korting op de vergroeningsbetaling. Daartoe voert appellante aan dat zij de percelen 8 en 9 tijdig, te weten op respectievelijk 7 juni 2016 en 8 juni 2016, heeft ingezaaid met rietzwenkgras als onderzaai bij snijmais.
2 Bij het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van appellante ongegrond verklaard. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat appellante, indien wordt uitgegaan van de uiterste inzaaidatum van 30 september 2016, niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat de vanggewassen ten minste tien weken op de percelen aanwezig zijn geweest.
3 In het op 14 september 2018 ingediende aanvullend verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat hij de aanvraag van appellante ten onrechte heeft getoetst aan de voorwaarden voor vanggewassen uit categorie 1, omdat niet is onderkend dat appellante een vanggewas uit categorie 3 heeft aangevraagd. Dit betreft onderzaai van gras als combinatie van vanggewassen. Verweerder heeft vervolgens in het aanvullend verweerschrift de aanvraag van appellante alsnog getoetst aan de voor categorie 3 geldende voorwaarden en daarmee zijn motivering van het bestreden besluit gewijzigd. Het bestreden besluit komt in zoverre daarom voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met de artikelen 3:2 en 7:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep zal gegrond worden verklaard.
4 Gelet op de nadere motivering op inhoudelijke gronden die verweerder in het aanvullend verweerschrift naar voren heeft gebracht, ziet het College aanleiding om te onderzoeken of de rechtsgevolgen in stand kunnen worden gelaten.
5 In het aanvullend verweerschrift en ter zitting bij het College heeft verweerder uiteengezet dat de startdatum van een vanggewas voor categorie 3 na de oogst van een hoofdgewas ligt. De oogstdatum van het hoofdgewas geldt als datum van inzaai, ook al heeft de onderzaai feitelijk eerder plaatsgevonden. Deze oogst- en inzaaidatum is in Nederland vastgesteld op uiterlijk 30 september. De landbouwer moet de datum van inzaai van het vanggewas (dan wel de oogstdatum bij onderzaai) melden in de Gecombineerde opgave. Daarbij merkt verweerder op dat een melding niet met terugwerkende kracht kan worden gedaan en dat de melddatum geldt als inzaai- en oogstdatum en geldt als startdatum voor de termijn van tien weken waarin een vanggewas op een perceel moet blijven staan.
Verweerder voert steekproefcontroles uit om te controleren of aan de voorwaarden van vanggewassen is voldaan. Bij die controle wordt onder meer gebruik gemaakt van satellietbeelden en van zogenoemde NDVI (normalized difference vegetation index) groeicurves. Er worden meerdere satellietbeelden gebruikt uit de periode juli tot december om te controleren of het vanggewas tijdig is ingezaaid en of het vanggewas tien weken aanwezig is geweest.
Bij de controle op de vanggewassen van appellant is geconstateerd dat de (formele) inzaaidatum, dat wil zeggen de oogstdatum “niet OK” is. Uit de satellietbeelden en de groeicurves blijkt volgens verweerder dat op 16 oktober 2016 het hoofdgewas nog aanwezig was. De satellietbeelden zijn rood gekleurd, hetgeen betekent dat er activiteit, biomassa, en dus gewas aanwezig is. De NDVI waarde is op 16 oktober 2016 ongeveer 0,6. Deze waarde geeft aan dat gewas met circa twee bladlagen of afgerijpte mais aanwezig is. Bij onderzaai komt een grasmengsel niet volledig tot wasdom, omdat het te weinig zonlicht krijgt en het hoofdgewas de overhand heeft. Pas als het hoofdgewas is geoogst, gaat het gras verder groeien. Verweerder heeft geconstateerd dat het hoofdgewas, de mais, op die datum nog aanwezig was. Op 30 oktober 2016 geven de satellietbeelden volgens verweerder een heel ander beeld. De satellietbeelden zijn groen gekleurd, hetgeen betekent dat er geen activiteit, biomassa, en dus geen gewas aanwezig is. Het hoofdgewas is volgens verweerder geoogst. Tijdens de oogstwerkzaamheden krijgt het gras het zwaar te verduren doordat er zware machines overheen rijden. Het duurt even voordat het gras zich hersteld en goed gaat groeien. Dat laatste is mogelijk te zien op het satellietbeeld van 4 december 2016.
Nu uit de satellietbeelden kan worden afgeleid dat de oogstdatum van het hoofdgewas tussen 16 oktober 2016 en 30 oktober 2016 ligt, is niet voldaan aan de voorwaarde dat de oogstdatum van het hoofdgewas vóór 1 oktober 2016 moet liggen. En daarmee ligt ook de startdatum van het vanggewas niet vóór 1 oktober 2016. Om die reden is terecht een korting op de vergroeningsbetaling toegepast, aldus verweerder.
6 Appellante heeft ter zitting, in reactie op het aanvullend verweerschrift, aangevoerd dat ten tijde van het indienen van de Gecombineerde opgave 2016 – op 12 mei 2016 – nog niet was bepaald dat het hoofdgewas vóór 1 oktober moest zijn geoogst. Deze uiterste oogstdatum van het hoofdgewas is eerst opgenomen in de op 30 juni 2016 in de Staatscourant gepubliceerde Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2016, nr. WJZ/16089025, tot wijziging van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB in verband met het doorvoeren van verduidelijkingen (Stcrt. 2016 nr. 34648), welke wijziging met ingang van 1 juli 2016 in werking is getreden. Volgens appellante heeft verweerder haar derhalve ten onrechte tegengeworpen dat zij niet heeft voldaan aan de voorwaarde dat het hoofdgewas vóór 1 oktober 2016 moest zijn geoogst.
7 Het College overweegt als volgt.