In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 26 januari 2021, met zaaknummers 19/1320 en 20/358, staat de toewijzing van betalingsrechten uit de Nationale reserve centraal. Appellant, vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, heeft beroep ingesteld tegen meerdere besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die betrekking hebben op de toewijzing van betalingsrechten voor de jaren 2018 en 2019. De minister had in eerdere besluiten betalingsrechten toegewezen, maar deze werden betwist door appellant, die stelde dat de percelen waarvoor de rechten waren aangevraagd, wel degelijk subsidiabel waren.
De procedure begon met een primaire beslissing van 8 maart 2019, waarin de minister betalingsrechten toekende op basis van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Appellant voerde aan dat de percelen 7, 9 en 68, die in eerdere jaren geen betalingsrechten hadden ontvangen, nu wel als subsidiabel moesten worden aangemerkt. De minister verklaarde het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond, maar handhaafde de eerdere besluiten, wat leidde tot het beroep bij het College.
Tijdens de zitting op 2 december 2020 werd de zaak besproken, waarbij appellant zijn standpunt verder toelichtte. Het College oordeelde dat de minister onvoldoende had aangetoond dat de percelen niet subsidiabel waren. De luchtfoto's die door de minister waren ingediend, werden als onvoldoende bewijs beschouwd, en het College concludeerde dat de percelen wel degelijk als blijvend grasland konden worden aangemerkt. Het College verklaarde de beroepen van appellant gegrond, vernietigde de bestreden besluiten en droeg de minister op om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen, rekening houdend met de uitspraak.