In deze zaak heeft appellante, een agrarische onderneming, beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit inzake het fosfaatrecht. Het College van Beroep voor het bedrijfsleven heeft op 1 juni 2021 uitspraak gedaan in deze zaak. De minister had eerder op 12 januari 2018 het fosfaatrecht van appellante vastgesteld, maar dit besluit werd later ingetrokken en opnieuw vastgesteld. Uiteindelijk heeft de minister op 4 mei 2020 een vervangingsbesluit genomen, waarmee aan de beroepsgronden van appellante werd tegemoetgekomen. Appellante trok haar beroep in en verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, alsook om vergoeding van proceskosten.
Het College oordeelde dat de redelijke termijn voor de afhandeling van het geschil was overschreden met drie maanden, wat resulteerde in recht op € 500,- schadevergoeding voor appellante. Het College stelde vast dat de termijnoverschrijding volledig aan de minister was toe te rekenen, aangezien de minister pas met het vervangingsbesluit duidelijkheid had gegeven. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellante, die in totaal € 801,- bedroegen, inclusief het betaalde griffierecht van € 174,-. De uitspraak benadrukt het belang van een redelijke termijn in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van termijnoverschrijding voor de betrokken partijen.