In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 25 mei 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en [naam 2] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het geschil betreft de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet (Msw). Appellante, die een zoogkoeienbedrijf exploiteert, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin geen fosfaatrecht werd vastgesteld voor vier mannelijke dieren ouder dan één jaar. De minister heeft dit besluit gebaseerd op de definitie van melkvee in de Msw, waar de betrokken dieren niet onder vallen. Appellante heeft ook een verzoek ingediend om schadevergoeding, zowel materieel als immaterieel, wegens onrechtmatige besluiten en overschrijding van de redelijke termijn.
Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht geen fosfaatrecht heeft vastgesteld voor de mannelijke dieren, omdat deze in de administratie van appellante als roodvleesstieren waren ingedeeld. Het College heeft het verzoek om schadevergoeding afgewezen, omdat appellante niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij schade heeft geleden door de onrechtmatige besluiten. Wel heeft het College geoordeeld dat de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden en heeft het verweerder veroordeeld tot betaling van € 1.500,- aan appellante voor immateriële schade. De proceskosten zijn vastgesteld op € 267,-. Het beroep van appellante is ongegrond verklaard.