ECLI:NL:CBB:2021:509

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Zaaknummer
20/572
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van beroep inzake Wet Dieren en termijnoverschrijding

Op 18 mei 2021 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in een verzetprocedure van een appellante tegen een eerdere niet-ontvankelijk verklaring van haar beroep. De appellante had beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 april 2020. Het College had eerder, op 10 november 2020, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend. De appellante voerde aan dat zij door onduidelijke informatie van een medewerker van het College niet tijdig het beroepschrift had kunnen indienen. Tijdens de zitting op 20 april 2021 was de appellante aanwezig, vergezeld door haar partner, terwijl de minister niet verscheen.

Het College overwoog dat de verantwoordelijkheid voor het tijdig indienen van het beroepschrift bij de appellante lag. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken, en de appellante had niet aangetoond dat zij redelijkerwijs niet in verzuim was geweest. Het College concludeerde dat de appellante, ondanks haar uitleg over de onduidelijkheid bij de indiening, niet had aangetoond dat zij niet in verzuim was geweest. De uitspraak van het College was dat het verzet ongegrond werd verklaard, en er was geen aanleiding voor een veroordeling in proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 18 mei 2021 door de meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/572

uitspraak van de meervoudige kamer van 18 mei 2021 op het verzet van

[naam] , te [plaats] appellante.

Procesverloop

Appellante heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 16 april 2020 (het bestreden besluit).
Bij uitspraak van 10 november 2020 heeft het College met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dat beroep niet-ontvankelijk verklaard.
Appellante heeft tegen deze uitspraak verzet gedaan en is in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. Het horen ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 april 2021. Appellante is verschenen, vergezeld door haar partner T. Akkurt. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is niet verschenen.

Overwegingen

1. Het College heeft het beroep niet-ontvankelijk verklaard, omdat het (digitale) beroepschrift niet binnen de beroepstermijn van zes weken is ingediend en niet is gebleken van feiten of omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat appellante in verzuim is geweest.
2. Op grond van artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken. In artikel 6:8, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het (bestreden) besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
3. Appellante heeft tegen de uitspraak – samengevat weergegeven – het volgende aangevoerd. Zij heeft het beroepschrift pas op 5 juni 2020 kunnen indienen, omdat een medewerker van het College in een telefonisch gesprek met haar niet duidelijk heeft verteld hoe zij het beroepschrift (digitaal) moest indienen. Pas op 5 juni 2020, na twee keer terugbellen, werd het appellante duidelijk dat zij het beroepschrift door middel van een formulier via de website van het College moest indienen. Zij heeft dit toen meteen gedaan. Het griffierecht heeft zij wel tijdig betaald.
4. Op pagina 8 van het bestreden besluit is onder “Beroepsmogelijkheid” het volgende opgenomen:
“Als u zich niet kunt verenigen met dit besluit, kunt u binnen zes weken na verzending van dit besluit een beroepschrift indienen. (…)
Stuur het beroepschrift naar het College van Beroep voor het bedrijfsleven, Postbus 20021, 2500 EA, ’s-Gravenhage. (…)
In sommige situaties kunt u digitaal beroep instellen via http://loket.rechtspraak.nl/bestuursrecht. Daarvoor moet u wel beschikken over een elektronische handtekening (DigiD). Kijk op de genoemde site voor de precieze voorwaarden.
(…)”.
5. Het College stelt vast dat het beroepschrift tegen het bestreden besluit niet tijdig is ingediend. De laatste dag waarop tijdig een beroepschrift kon worden ingediend was 28 mei 2020. Het digitaal ingediende beroepschrift is niet voor het einde van de termijn bij het College ontvangen. Aan de orde is vervolgens of wat appellante heeft aangevoerd leidt tot de conclusie dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. In dat geval zou niet-ontvankelijkverklaring op grond van overschrijding van de beroepstermijn achterwege blijven.
6. Het College wijst erop dat het de verantwoordelijkheid van appellante is om tijdig beroep in te stellen. Uit de rechtsmiddelenclausule bij het bestreden besluit blijkt duidelijk op welke wijze (per post of digitaal) en binnen welke termijn (zes weken na verzending van het bestreden besluit) een beroepschrift bij het College kan worden ingediend. Ervan uitgaande dat appellante, zoals zij heeft gesteld, voor het einde van de beroepstermijn heeft gebeld met een medewerker van het College, blijkt uit de door haar ter zitting gegeven toelichting niet dat die medewerker onjuiste informatie heeft gegeven op grond waarvan zij het beroep niet tijdig heeft ingesteld. Dat appellante, zoals zij ter zitting heeft verklaard, aanvankelijk niet begreep hoe zij het beroepschrift digitaal moest indienen, komt voor haar risico. Voor haar had duidelijk moeten zijn dat zij binnen de beroepstermijn van zes weken beroep moest instellen en zij had, zoals ter zitting ook aan de orde is geweest, bij onduidelijkheid over de digitale indiening zo nodig per post een beroepschrift kunnen indienen. Naar het oordeel van het College is onder deze omstandigheden niet gebleken dat appellante redelijkerwijs niet in verzuim is geweest tijdig beroep in te stellen. Hoewel dit voor de beslissing op het verzet niet meer van betekenis is, wijst het College erop dat appellante ter zitting heeft erkend dat zij het griffierecht op 20 juli 2020 en dus na het indienen van het beroepschrift heeft voldaan.
7. Gelet op het voorgaande dient het verzet ongegrond te worden verklaard. Voor een veroordeling in de proceskosten van het verzet is geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L.W. Aerts, mr. S.C. Stuldreher en mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. C.S. de Waal, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 mei 2021.
De voorzitter en de griffier zijn verhinderd de uitspraak te ondertekenen.