In deze zaak, behandeld door het College van Beroep voor het Bedrijfsleven, gaat het om de vaststelling van fosfaatrechten van een melkveebedrijf. Appellanten, bestaande uit een stille maatschap van drie maten, hebben beroep ingesteld tegen een besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin hun fosfaatrecht werd vastgesteld op basis van de Meststoffenwet. De minister had in een eerder besluit het fosfaatrecht vastgesteld, maar appellanten voerden aan dat er sprake was van buitengewone omstandigheden, namelijk gezondheidsproblemen van de maten, die invloed hadden op hun bedrijfsvoering en het fosfaatrecht. Het College oordeelt dat de gezondheidsproblemen van de maten als een buitengewone omstandigheid moeten worden aangemerkt en dat er een causaal verband bestaat tussen deze problemen en het lagere fosfaatrecht op de peildatum. Het College vernietigt het bestreden besluit van de minister en stelt het fosfaatrecht vast op 6.271 kg, waarbij het College ook de proceskosten en het griffierecht vergoedt aan appellanten.