ECLI:NL:CBB:2021:495
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verenigbaarheid van het fosfaatrechtenstelsel met het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 18 mei 2021, zaaknummer 19/1840, staat de vraag centraal of het fosfaatrechtenstelsel verenigbaar is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). De appellante, een stille maatschap die een melkveebedrijf exploiteert, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had het fosfaatrecht vastgesteld op 5239 kg, gebaseerd op het aantal dieren dat op de peildatum 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig was, en had een generieke korting van 8,3% toegepast.
De appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel een individuele en buitensporige last op haar legde, vooral in het licht van haar investeringen in de uitbreiding van haar melkveebedrijf. Het College oordeelde echter dat de appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het stelsel haar onredelijk benadeelde. Het College wees erop dat de investeringsbeslissingen van de appellante, genomen in een periode waarin de afschaffing van het melkquotum al in zicht was, niet navolgbaar waren. De door appellante gestelde noodzaak tot herstructurering van haar bedrijf had geen betrekking op de uitbreiding die zij voor ogen had.
Het College concludeerde dat het fosfaatrechtenstelsel op regelingsniveau verenigbaar is met het EP en dat de belangen van het milieu en de volksgezondheid zwaarder wegen dan de belangen van de appellante. Het beroep werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd gedaan door mr. W.C.E. Winfield, in aanwezigheid van griffier mr. J.W.E. Pinckaers.