ECLI:NL:CBB:2021:384

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
6 april 2021
Publicatiedatum
2 april 2021
Zaaknummer
20/1038
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van een bezwaarschrift inzake de TOGS-regeling

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 6 april 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen [naam] B.V. en de minister van Economische Zaken en Klimaat. De zaak betreft de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS). Het primaire besluit van 22 juni 2020, waarin de aanvraag werd afgewezen, leidde tot een bezwaar dat door de minister niet-ontvankelijk werd verklaard wegens termijnoverschrijding. De appellante stelde dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was, onder andere door onzorgvuldigheid van de minister en de coronamaatregelen die de accountant van appellante belemmerden in zijn werkzaamheden.

Het College overwoog dat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken bedraagt en begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. De bekendmaking vond plaats door toezending per post aan de accountant van appellante. Het College concludeerde dat de bezwaartermijn op 3 augustus 2020 eindigde en dat het bezwaarschrift pas op 4 augustus 2020 was verzonden, wat resulteerde in een niet-ontvankelijk verklaring.

De appellante voerde aan dat het onrechtvaardig was dat haar bezwaarschrift niet-ontvankelijk werd verklaard, terwijl de minister wel beslissingen kon uitstellen. Het College oordeelde echter dat een bestuursorgaan niet verplicht is om berichten elektronisch te verzenden en dat de omstandigheden die appellante aanvoerde, geen grond vormden voor het oordeel dat zij niet in verzuim was. Het beroep werd ongegrond verklaard en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/1038

uitspraak van de meervoudige kamer van 6 april 2021 in de zaak tussen

[naam] B.V., te [plaats] , appellante

(gemachtigde: B. Vrancken),
en

de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en mr. S. van Rijn).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van appellante voor een tegemoetkoming van € 4.000,- op grond van de Beleidsregel tegemoetkoming ondernemers getroffen sectoren COVID-19 (TOGS) afgewezen.
Bij besluit van 2 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2020. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Op grond van de artikelen 6:7 en 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken en begint deze termijn op de dag na de dag waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. In artikel 3:41, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbenden zijn gericht, geschiedt door toezending of uitreiking aan hen. In artikel 2:14, eerste lid, van de Awb, is bepaald dat een bestuursorgaan een bericht dat tot een of meer geadresseerden is gericht elektronisch kan verzenden voor zover de geadresseerde kenbaar heeft gemaakt dat hij langs deze weg voldoende bereikbaar is. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Naar het oordeel van het College is het besluit, door toezending per post aan de accountant van appellante, op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt. Het College stelt vast dat de bezwaartermijn op 3 augustus 2020 eindigde. De accountant van appellante heeft het bezwaarschrift op 4 augustus 2020, dus na het einde van de bezwaartermijn, verzonden via eBezwaar.
3. Appellante voert in beroep aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Het is zeer onrechtvaardig dat verweerder wel een beslissing mag uitstellen, maar dat haar bezwaarschrift, dat een dag te laat is, niet-ontvankelijk wordt verklaard. Dat appellantes accountant de bezwaartermijn heeft overschreden is te wijten aan onzorgvuldigheid van verweerder. Appellante moest haar aanvraag online indienen en daarnaast is per e-mail contact met verweerder gehouden. Appellante en haar accountant mochten er daarom vanuit gaan dat ook het besluit op de aanvraag per e-mail zou worden verzonden, hetgeen volgens de wet ook toegestaan is. Appellante had gehoopt op meer coulance van verweerder. Verder voert appellante als reden voor de te late indiening aan dat die is veroorzaakt door de coronatijd, waardoor haar accountant thuiswerkte en niet regelmatig post op zijn kantooradres ophaalde, en door de vakantieperiode.
4. Het College stelt voorop dat een bestuursorgaan niet verplicht is een bericht elektronisch te verzenden. Deze verplichting ontstaat ook niet als, zoals in dit geval, eerder elektronisch is gecommuniceerd. In de door appellante aangevoerde omstandigheden ziet het College geen grond voor het oordeel dat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat zij in verzuim is geweest. Van een professionele gemachtigde zoals de accountant van appellante mag verwacht worden dat deze regelmatig controleert of er post op zijn kantooradres is bezorgd. Ook is naar vaste rechtspraak, zoals bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 8 juni 2006, ECLI:NL:CBB:2005:AT7253, afwezigheid wegens vakantie geen reden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.
5. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder terecht geen aanleiding heeft gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de van de Awb. Aan de overige beroepsgronden komt het College om die reden niet toe.
6. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. J.H. de Wildt en mr. B. Bastein, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 april 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.