ECLI:NL:CBB:2021:339
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet voor een starter en zelfzuivelaar
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 maart 2021, zaaknummer 19/965, staat de beoordeling van fosfaatrechten onder de Meststoffenwet centraal. Appellant, een starter en zelfzuivelaar, had bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van zijn fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het primaire besluit, genomen op 10 januari 2018, stelde het fosfaatrecht vast op 393 kg, maar na herziening op 3 oktober 2018 werd dit verlaagd naar 289 kg. In het bestreden besluit van 23 april 2019 werd het fosfaatrecht verhoogd naar 1.926 kg, waarbij verweerder appellant als starter en zelfzuivelaar aanmerkte.
De appellant voerde aan dat de Nitraatrichtlijn onvoldoende grondslag biedt voor het fosfaatrechtenstelsel en dat er sprake is van ongeoorloofde staatssteun. Hij betwistte ook de gemiddelde melkproductie van 7.500 kg per koe, die door verweerder werd gehanteerd, en stelde dat dit 8.338 kg had moeten zijn. Het College oordeelde dat de Nitraatrichtlijn wel degelijk een basis biedt voor het stelsel en dat de door verweerder gehanteerde gemiddelde melkproductie correct was. Het College concludeerde dat er geen reden was om van het uitgangspunt van 7.500 kg af te wijken, en dat de startersregeling geen wettelijke verplichting bevatte om een hogere gemiddelde melkproductie te hanteren.
Het College verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat de beroepsgrond van een individuele disproportionele last tardief was, omdat deze niet eerder was aangevoerd. De uitspraak werd gedaan door mr. I.M. Ludwig, met mr. I.S. Post als griffier, en werd openbaar uitgesproken op 23 maart 2021.