ECLI:NL:CBB:2021:308
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.L. Verbeek
- E.D.H. Nanninga
- Rechtspraak.nl
Toepassing van de knelgevallenregeling in het fosfaatrechtenstelsel onder de Meststoffenwet
In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 23 maart 2021, zaaknummer 19/482, staat de toepassing van de knelgevallenregeling van de Meststoffenwet (Msw) centraal. Appellante, een melkveehouderij, heeft bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van haar fosfaatrecht door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De minister had op basis van artikel 23, derde lid, van de Msw het fosfaatrecht vastgesteld op 6.861 kg, waarbij hij de dieraantallen op de peildatum van 2 juli 2015 als uitgangspunt nam. Appellante stelde dat haar fosfaatrecht op die datum minimaal 5% lager was dan waarover zij zonder bouwwerkzaamheden en vernieling van de melkveestallen als gevolg van blikseminslag zou hebben beschikt, en verzocht om toepassing van de knelgevallenregeling.
Het College oordeelt dat de minister de knelgevallenregeling correct heeft toegepast. Het College bevestigt dat er geen rekening gehouden kan worden met niet-gerealiseerde uitbreidingsplannen op de peildatum. De vergelijking moet worden gemaakt tussen de bedrijfssituatie op het moment van de buitengewone omstandigheid en de peildatum. Appellante voldeed niet aan de 5%-drempel, zelfs niet met de melkproductiecijfers van 2015. Het College wijst ook het betoog van appellante af dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het EVRM, en concludeert dat de minister voldoende gemotiveerd heeft dat het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd is met de Europese regelgeving.
De uitspraak benadrukt de strikte voorwaarden van de knelgevallenregeling en de noodzaak voor boeren om aan deze voorwaarden te voldoen om in aanmerking te komen voor een aanpassing van hun fosfaatrecht. Het College verklaart het beroep van appellante ongegrond en bevestigt de beslissing van de minister.