1.2Op 4 februari 2019 heeft een inspecteur van KCB, in aanwezigheid van een assistent-specialist kwaliteitszaken, nogmaals een controle uitgevoerd op het bedrijf van appellante. De bevindingen van deze controle zijn ook neergelegd in de tuchtrechtelijke verklaring. De tuchtrechtelijke verklaring vermeldt ten aanzien van deze controle dat is geconstateerd dat appelen werden gesorteerd en verpakt. De voorraadbakken waaruit de appelen afkomstig waren, waren niet van een voorgeschreven aanduiding voorzien. Op de palletlabels werd ‘Nederland’ als land van oorsprong van de appelen vermeld, terwijl het daadwerkelijke land van oorsprong blijkens de afleveringsbon België was.
2. Vervolgens heeft KCB door middel van een verklaring van 6 november 2019 een procedure tegen appellante bij het tuchtgerecht aanhangig gemaakt. Daarbij is appellante het volgende ten laste gelegd:
“1. Het verhandelen (ten verkoop voorhanden hebben) van een partij peren (variëteit ‘Conference’), groot 504 colli (dozen) à 7,5 kilogram per collo en aangeduid als klasse I en met ‘Nederland’ als land van oorsprong, terwijl de voorraadbakken waar de betreffende peren uit afkomstig waren, waren aangeduid met ‘Belgium’ als land van oorsprong;
2. Het verhandelen (ten verkoop voorhanden hebben) van een partij peren (variëteit ‘Conference’), groot 504 colli (dozen) à 7,5 kilogram per collo en aangeduid als klasse I en met ‘Nederland’ als land van oorsprong, terwijl de voorraadbakken waar de betreffende peren uit afkomstig waren, waren aangeduid met ‘Belgium’ als land van oorsprong, waarbij op het begeleidende formulier behorende bij de voorraadbakken met peren geen land van oorsprong stond vermeld behorende bij de specifieke voorraadbakken;
3. Het verhandelen (ten verkoop voorhanden hebben) van een partij appelen, groot 60 colli (voorraadbakken) à ongeveer 350 kilogram, terwijl deze van geen enkele voorgeschreven aanduiding waren voorzien, en
4. Het verhandelen (ten verkoop voorhanden hebben) van een partij appelen (variëteit ‘Red Jonaprince’) groot 206 colli (dozen) à 7,5 kilogram en aangeduid als klasse I en met ‘Nederland’ als land van oorsprong, terwijl het daadwerkelijke land van oorsprong ‘België’ was.”
3. Bij de bestreden uitspraak heeft het tuchtgerecht het aan appellante ten laste gelegde bewezen verklaard, hetgeen overtreding oplevert van artikel 4, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit 2007 en de artikelen 3 en 5, vierde lid, van Uitvoeringsverordening (EU) Nr. 543/2011 van de Commissie van 7 juni 2011 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, wat de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit betreft en de daarbij behorende bijlagen, in het bijzonder Bijlage I, Deel B (Specifieke handelsnormen), Deel I (handelsnorm voor appelen) en Deel 6 (Handelsnorm voor peren), onder VI (Aanduidingsvoorschriften), sub C (Oorsprong van een product).
Naar aanleiding van het verzoek van appellante om in te gaan op de vraag of er in dit geval sprake was van een redelijke termijn tussen de constatering van de overtredingen en de aanhangigmaking bij het tuchtgerecht, merkt het tuchtgerecht op dat in artikel 11 van het Tuchtrechtbesluit Landbouwkwaliteitswet (Tuchtrechtbesluit) is opgenomen dat een zaak door of namens het bestuur (van een controle-instelling, zoals in dit geval KCB) binnen een redelijke termijn na de constatering van de overtreding aanhangig wordt gemaakt (bij het tuchtgerecht) door middel van een verklaring. In het Tuchtrechtbesluit noch in enig reglement van KCB is het begrip “redelijke termijn” gepreciseerd. Het tuchtgerecht is van oordeel dat tuchtrecht valt binnen de werkingssfeer van artikel 6 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en dat daarom een zaak binnen een redelijke termijn dient te zijn behandeld. Gelet op de jurisprudentie met betrekking tot dit onderwerp is het tuchtgerecht van oordeel dat er in dit geval geen sprake is van een onredelijke termijn waarbinnen de onderhavige zaak aanhangig is gemaakt bij het bevoegde tuchtgerecht.
Het tuchtgerecht heeft aan appellante een geldboete opgelegd van in totaal € 3.000,-, waarvan € 1.000,-- onvoorwaardelijk en € 2.000,-- voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar.