Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 maart 2021 in de zaken tussen
V.o.f. [naam] , te [plaats 1] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
Beoordeling van het beroep
Daartoe wordt het volgende overwogen.
Ook voor appellante geldt dat zij rekening moest houden met de mogelijkheid dat na de afschaffing van het melkquotum productiebeperkende maatregelen zouden volgen. Uit de overgelegde stukken blijkt echter dat appellante de van haar te verwachten voorzichtigheid niet heeft betracht, maar juist gelet op de komende afschaffing van het melkquotum de beslissing heeft genomen haar melkveestapel uit te breiden. De verplaatsing brengt niet mee dat de keuzes die appellante – in weerwil van de genoemde voorzienbaarheid van productiebeperkende maatregelen – ten aanzien van de bedrijfsomvang op de huidige locatie heeft gemaakt, niet voor haar risico komen. Zoals het College heeft overwogen in de uitspraak van 23 februari 2021, onder 6.3.7, is het begrijpelijk dat appellante investeringen moest doen vanwege de bedrijfsverplaatsing. Er is echter niet gebleken dat een uitbreiding in dieraantallen ten opzichte van de oude locatie noodzakelijk was, zodat een bedrijfseconomische noodzaak voor investeringen niet is vast komen te staan. Daarbij komt dat de stal eind 2012 gereed was voor gebruik. Appellante had de aan haar verleende vergunningen voor uitbreiding van haar veestapel daarom tijdig, dat wil zeggen vóór de peildatum, kunnen benutten. Zoals het College eerder heeft overwogen in de uitspraak van 15 september 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:639), is de keuze van een melkveehouder om zijn veestapel geleidelijk te laten groeien met eigen aanwas een ondernemerskeuze die binnen zijn invloedsfeer ligt en waarvan de gevolgen – als de beoogde groei op de peildatum nog niet is gerealiseerd – in beginsel voor zijn rekening komen. Nu appellante de bedrijfseconomische noodzaak tot uitbreiding van haar veestapel niet aannemelijk heeft gemaakt, onderscheidt zij zich niet van andere melkveehouders die hun beoogde uitbreiding op de peildatum nog niet (volledig) hadden gerealiseerd.
Het College begrijpt dat appellante financieel ernstig wordt geraakt door de tenuitvoerlegging van de Regeling. De als gevolg van de door haar gemaakte keuzes ontstane zware financiële last behoort echter tot het ondernemersrisico van appellante.
Slotsom