In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven, gedateerd 15 september 2020, zijn de zaken 17/1702 en 17/1738 aan de orde. Appellant, een melkveebedrijf, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, die heffingen heeft opgelegd op basis van de Regeling Fosfaatreductieplan 2017. De heffingen betroffen € 2.194,00 voor periode 1 en € 2.242,00 voor periode 2. Appellant betwist de heffingen en stelt dat hij door de toepassing van de Regeling een individuele en buitensporige last ondervindt, vooral door de gevolgen van dierziekten op zijn bedrijf.
Het College overweegt dat voor de vaststelling van een individuele en buitensporige last bijzondere omstandigheden noodzakelijk zijn. Appellant heeft aangevoerd dat hij door de peildatum niet kan profiteren van de vergunde groeiruimte, omdat zijn veestapel door dierziekten is verminderd. Het College concludeert echter dat de omstandigheden van appellant niet afwijken van die van andere veehouders en dat de gevolgen van de dierziekten tot het bedrijfsrisico behoren. De keuze om de veestapel geleidelijk te laten groeien is een ondernemerskeuze, en de gevolgen daarvan zijn voor rekening van appellant.
Daarnaast heeft appellant verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Het College oordeelt dat de behandelingsduur van de bezwaren met meer dan 15 maanden is overschreden, zonder dat er factoren zijn die deze overschrijding rechtvaardigen. Appellant heeft recht op een schadevergoeding van € 1.500,00 voor immateriële schade. De beroepen worden ongegrond verklaard, maar de Staat der Nederlanden wordt veroordeeld tot betaling van de schadevergoeding en de proceskosten van appellant.