Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de meervoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen
2. [naam 2] B.V., appellante 2
te [plaats] ,
appellanten
College van Beroep voor het bedrijfsleven
In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en twee appellanten, [naam 1] B.V. en [naam 2] B.V. De zaak betreft de weigering van de minister om de overgang van varkenseenheden van appellante 1 naar appellante 2 te registreren, zoals gemeld op 20 april 2018. De minister heeft deze weigering gebaseerd op artikel 26, zevende lid, van de Meststoffenwet (Msw), waarin wordt gesteld dat de geproduceerde hoeveelheid dierlijke meststoffen in verband met de overgang van het productierecht buiten de markt voor dierlijke mest moet worden gehouden.
Appellante 1 exploiteert een varkenshouderij buiten een concentratiegebied, terwijl appellante 2 zich in het concentratiegebied Zuid bevindt. De minister heeft in zijn besluiten van 14 mei en 12 september 2019 de aanvragen van appellanten afgewezen, omdat niet aannemelijk was gemaakt dat de geproduceerde mest buiten de markt voor dierlijke mest zou blijven. Appellanten hebben hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoerden dat de verwerkte mestkorrels niet meer als dierlijke mest kunnen worden aangemerkt en dat deze mestkorrels naar het buitenland geëxporteerd zouden worden.
Het College heeft in zijn overwegingen vastgesteld dat de definitie van 'dierlijke mest' in de Msw niet beperkt is tot onbewerkte mest en dat de markt voor dierlijke mest niet enkel op Nederland is gericht. De appellanten hebben niet kunnen aantonen dat de mestkorrels buiten de markt voor dierlijke mest worden gehouden. Het College heeft de beroepsgronden van appellanten verworpen en het beroep ongegrond verklaard. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de proceskosten zijn niet toegewezen.