1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder de oppervlakte van perceel 15 niet in aanmerking genomen, omdat hij de fysieke etiketten van het door appellant gebruikte zaaizaad niet heeft ontvangen.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd dat hij op grond van de toepasselijke regelgeving enkel originele etiketten van gebruikt zaaizaad voor hennep accepteert, omdat hij anders niet met zekerheid kan vaststellen of het gebruikte zaaizaad aan de daaraan gestelde voorwaarden voldoet. Hieraan doet niet af dat hij digitaal verzonden foto’s van de hennepzaadetiketten van appellant in voorgaande jaren wel heeft geaccepteerd. Dit gegeven kan ook niet leiden tot een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel.
3.
In beroep voert appellant aan dat de regelgeving niet eist dat de fysieke etiketten worden opgestuurd.Uit de digitaal toegezonden foto’s blijkt wel degelijk met zekerheid dat het gebruikte zaaigoed een officieel certificaat bevatte. Verder mocht hij erop vertrouwen dat hij met de digitale toezending voldeed aan alle voorwaarden, omdat verweerder in de jaren 2015, 2016 en 2017 de aanlevering van etiketten zaaizaad voor hennep via de digitale weg steeds heeft geaccepteerd. Dat past ook in de situatie dat alle communicatie met verweerder over aanvragen al geruime tijd uitsluitend digitaal kan en moet plaatsvinden. Tot slot voert appellant, onder verwijzing naar artikel 4 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 809/2014 van de Commissie van 17 juli 2014 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft het geïntegreerd beheers- en controlesysteem, plattelandsontwikkelingsmaatregelen en de randvoorwaarden (Verordening 809/2014) aan dat, als hij de etiketten per post had moeten aanleveren, het gaat om een kennelijke fout waarvoor hij ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld om deze te herstellen.
4. Op grond van artikel 32, zesde lid, van Verordening (EU) nr.1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vormen de voor de productie van hennep gebruikte arealen onder bepaalde voorwaarden subsidiabele hectaren. Het gebruikte zaad moet zijn gecertificeerd overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG van de Raad. Ingevolge artikel 17, zevende lid, aanhef en onder c, van Verordening 809/2014 bevat de verzamelaanvraag de overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG, en met name artikel 12 daarvan, op de verpakking van het zaaizaad gebuikte officiële etiketten of andere door de betrokken lidstaat als gelijkwaardig erkende documenten. In afwijking van punt c) van de eerste alinea worden de etiketten, indien de inzaai na de uiterste datum voor de indiening van de verzamelaanvraag plaatsvindt, uiterlijk op 30 juni ingediend. Voor hennep die als vanggewas wordt geteeld, worden de etiketten evenwel uiterlijk ingediend op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later mag vallen dan 1 september. In het geval dat de etiketten ook bij andere nationale autoriteiten moeten worden ingediend, kunnen de lidstaten bepalen dat die etiketten aan de begunstigde worden teruggegeven nadat zij overeenkomstig dat punt zijn ingediend. Op de teruggegeven etiketten wordt vermeld dat zij voor een aanvraag zijn gebruikt.
5. Nederland heeft geen andere documenten als gelijkwaardig erkent en daarmee volgt uit artikel 17, zevende lid, aanhef en onder c, van Verordening 809/2014 dat de verzamelaanvraag de op de verpakking van het zaaizaad gebruikte officiële etiketten moet bevatten. Het College onderschrijft verweerders uitleg dat het bij officiële etiketten moet gaan om de originele, fysieke etiketten. Een andere uitleg valt niet te rijmen met de twee laatste volzinnen van het zevende lid, waarin – kort gezegd – is bepaald dat etiketten aan de begunstigde kunnen worden teruggegeven nadat erop is vermeld dat zij voor een aanvraag zijn gebruikt. Daarbij komt dat, zoals verweerder ook in het verweerschrift heeft uiteengezet, hij aan de hand van originele etiketten de authenticiteit ervan en de daarmee gepaard gaande certificering kan beoordelen, wat in lijn is met de stringente voorwaarden die worden gesteld aan de teelt van hennep.
6. Het enkele feit dat verweerder de digitaal toestuurde foto’s van etiketten door appellant in de jaren 2015-2017 wel heeft geaccepteerd, is onvoldoende om daaraan een gerechtvaardigd vertrouwen te ontlenen dat verweerder dat in 2018 ook zou doen, te minder waar de Gecombineerde opgave 2018 op twee plaatsen expliciet en duidelijk erop wijst dat appellant de officiële etiketten per post (naar verweerders postadres) moest versturen.
7. Ook het bepaalde in artikel 4 van Verordening 809/2014, op grond waarvan – kort gezegd – steunaanvragen en eventuele door de begunstigde verstrekte bewijsstukken te allen tijde na de indiening ervan mogen worden gecorrigeerd en aangepast, kan appellant niet baten, omdat appellant bewust ervoor heeft gekozen om de vereiste etiketten van het gebruikte zaaizaad voor hennep digitaal aan te leveren, terwijl hij er expliciet op is gewezen dat hij de etiketten per post moest versturen. Naar het oordeel van het College is dan ook geen sprake van een kennelijke fout.
8. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat het beroep ongegrond is.
9. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.