ECLI:NL:CBB:2021:21

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
12 januari 2021
Publicatiedatum
11 januari 2021
Zaaknummer
19/1127
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrechtenstelsel in het kader van de Meststoffenwet

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 12 januari 2021 uitspraak gedaan in een geschil tussen Mts. [naam] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Appellante, een melkveebedrijf, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister waarin het fosfaatrecht van appellante werd vastgesteld op 4.458 kg, gebaseerd op de dieraantallen op 2 juli 2015. Appellante betoogde dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn en dat het stelsel ongeoorloofde staatssteun oplevert. Het College heeft echter geoordeeld dat het beroep van appellante niet slaagt. Het College verwijst naar eerdere rechtspraak waarin de noodzaak van het fosfaatrechtenstelsel is bevestigd en stelt dat de goedkeuringsbeschikking van de Europese Commissie het stelsel valideert. De minister heeft voldoende gemotiveerd dat het fosfaatrechtenstelsel noodzakelijk is voor de beheersing van de mestproductie door melkvee. Het College concludeert dat het beroep ongegrond is en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1127

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 januari 2021 in de zaak tussen

Mts. [naam] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. J.J.J. de Rooij),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. T. Meijer).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij besluit van 25 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 november 2020. Beide partijen zijn met bericht niet verschenen.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
Feiten
2.1
Appellante exploiteert een melkveebedrijf. Op de peildatum, 2 juli 2015, hield appellante op het bedrijf 92 melk- en kalfkoeien en 67 stuks jongvee.
Besluiten van verweerder
3.1
Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 4.458 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft de generieke korting van 8,3% toegepast.
3.2
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en dat besluit gehandhaafd.
Beroepsgronden
4.1
Appellante voert aan dat artikel 5, vijfde lid, van de Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen (Nitraatrichtlijn) geen grondslag kan bieden voor de invoering van het fosfaatrechtenstelsel, omdat het stelsel niet noodzakelijk is om de doelstellingen uit de Nitraatrichtlijn te behalen. Volgens appellante blijkt uit verschillende kamerstukken en berichtgevingen dat in veruit de meeste gebieden in Nederland de norm van 50 mg/1 wordt gehaald. Deze grond is ook in bezwaar aangevoerd en verweerder is ten onrechte niet op deze bezwaargrond ingegaan. Via het systeem van de exceptieve toetsing moet deze grond worden behandeld. Aangezien verweerder bij het bestreden besluit niet heeft gemotiveerd dat artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn een toereikende grondslag voor de invoering van het fosfaatrechtenstelsel biedt, kan het besluit wegens het ontbreken van een deugdelijke motivering niet in stand blijven.
4.2
Appellante betoogt ook, onder verwijzing naar de Kamerstukken II 2016/17, 34 532, nrs. 18 en 19, dat het stelsel van fosfaatrechten ongeoorloofde staatssteun oplevert indien niet aan de EU-nitraatnorm van 50 mg/l wordt voldaan. Verweerder is ten onrechte aan deze bezwaargrond voorbijgegaan met de stelling dat tegen een algemeen verbindend voorschrift geen bezwaargrond kan worden gericht. Dit leidt volgens appellante tot een motiveringsgebrek.
Standpunt van verweerder
5.1
Verweerder heeft in verband met het standpunt van appellante dat het fosfaatrechtenstelsel in strijd is met de Nitraatrichtlijn, althans leidt tot ongeoorloofde staatssteun, beslist dat het niet mogelijk is om bezwaar en beroep in te stellen tegen algemeen verbindende voorschriften. Verweerder acht het fosfaatrechtenstelsel niet in strijd met de Nitraatrichtlijn, omdat het fosfaatrechtenstelsel noodzakelijk is gebleken voor de beheersing van de mestproductie door melkvee.
5.2
Volgens verweerder is met de toekenning van fosfaatrechten ook geen sprake van ongeoorloofde staatssteun, omdat de Europese Commissie met de goedkeuringsbeschikking van 19 december 2017 onvoorwaardelijk goedkeuring heeft verleend naar aanleiding van de vraag van verweerder of het fosfaatrechtenstelsel in overeenstemming is met artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5.3
Verweerder is van oordeel dat het bestreden besluit zorgvuldig tot stand is gekomen en voldoende is gemotiveerd. In het bestreden besluit is voldoende ingegaan op de door appellante aangevoerde gronden.
Beoordeling
6.1
Voor zover appellante betoogt dat sprake is van strijd met artikel 5, vijfde lid, van de Nitraatrichtlijn, slaagt het beroep niet. Het College verwijst in dat verband naar zijn uitspraak van 23 juli 2019 (ECLI:NL:CBB:2019:291, onder 6.5.1 tot en met 6.5.4, 6.7.3 en 6.7.5.4), waarin hij reeds de noodzaak van het fosfaatrechtenstelsel in het kader van de toets van het stelsel aan artikel 1 van het EP heeft bevestigd. Het door appellante gestelde geeft geen aanleiding om van dat oordeel af te wijken.
6.2
Het betoog dat het stelsel van fosfaatrechten ongeoorloofde staatssteun oplevert, slaagt ook niet. De Commissie heeft bij beschikking van 19 december 2017 (State Aid SA.46349 (2017/N)) het fosfaatrechtenstelsel goedgekeurd na toetsing aan de EU-richtsnoeren inzake staatssteun ten behoeve van milieubescherming en energie 2014-2020. Gezien deze goedkeuringsbeschikking slaagt het beroep van appellante niet (vergelijk ook de uitspraak van 16 april 2019, ECLI:NL:CBB:2019:140, onder 5.6).
6.3
Naar het oordeel van het College is verweerder voldoende ingegaan op de door appellante in bezwaar aangevoerde gronden. Ondanks dat verweerder bij het bestreden besluit heeft beslist dat het niet mogelijk is om ingevolge artikel 8:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) jo. artikel 7:1 van de Awb bezwaar en beroep in te stellen tegen algemeen verbindende voorschriften, is verweerder – zij het ten overvloede – ook voldoende ingegaan op de bezwaargronden met betrekking tot de gebrekkige grondslag op basis van de Nitraatrichtlijn en dat de toekenning van fosfaatrechten leidt tot ongeoorloofde staatssteun. Dit beroep slaagt evenmin.
Slotsom
7.1
Het beroep is ongegrond.
7.2
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.C. Stoové, in aanwezigheid van mr. P.E.A. Chao, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.