Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 februari 2021 in de zaak tussen
Maatschap [naam 1] & [naam 2] te [plaats] , appellante
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
Overwegingen
17 april 2014 ongeveer 18 hectare grond doorverkocht en vervolgens gepacht voor een pachtprijs van € 14.134,- per jaar. Daarnaast heeft zij vanaf eind 2014 tot het najaar van 2015 geïnvesteerd in de uitbreiding van de ligboxenstal aan de [locatie 1] . Begin november 2014 heeft zij de melkstal, die zich tot die tijd in die ligboxenstal bevond, vóór de stal geplaatst. In het voorjaar van 2015 is de stal nog verlengd, zodat een capaciteit is ontstaan voor 200 melk- en kalfkoeien.
20 maart 2014 en 13 februari 2015 bedragen van respectievelijk 200.000,- en
€ 150.000,- bij [naam 5] .
15 januari 2019 op haar verzoek heeft opgesteld (het schaderapport). Bovendien speelden persoonlijke omstandigheden een rol bij de noodzaak om te investeren. Uitbreiding was noodzakelijk, omdat het bedrijf te klein was om daar twee gezinnen van te kunnen onderhouden.
1 mei 2015. Volgens appellante is zij op 1 november 2014 al begonnen met het verplaatsen van de melkveestal. De peildatum voor aanvang van de bouw moet dan ook op 1 november 2014 worden gezet. Volgens appellante is de melkproductie op 2 juli 2015 niet representatief en moet worden uitgegaan van de melkproductie voorafgaand aan de start van de bouw in november 2014. Appellante stelt dat zij in de periode van 1 november 2013 tot en met
31 oktober 2014 838.967 kg melk heeft geleverd aan de melkfabriek en 28.685,5 kg melk heeft vervoederd aan de kalveren. Haar totale melkproductie bedroeg in die periode dan ook 867.652,5 kg. De gemiddelde melkproductie bedroeg 8.263,36 kg per koe. Daar hoort een excretieforfait van 41,3 kg bij. Voor de dieraantallen dient vervolgens te worden uitgegaan van het aantal dieren dat op 2 juli 2015 op haar bedrijf aanwezig was, omdat de bouwwerkzaamheden geen invloed hebben gehad op het aantal dieren. Volgens appellante moet haar fosfaatrecht dan ook worden vastgesteld op 8.938,1 kg. Dat is 490 kg meer dan zij nu heeft gekregen. Appellante is van mening dat zij daarmee wel aan de 5%-drempel voldoet.
1 november 2013 tot en met 31 oktober 2014 en de dieraantallen van 2015 al dan niet de 5%-drempel haalt en indien dat het geval is het fosfaatrecht van appellante daarop aan te passen. Tegen het nieuwe besluit op dat bezwaarschrift staat de weg van beroep bij het College open.
Beslissing
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen 12 weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 345,- aan appellante dient te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van € 2.136,-.