In deze zaak gaat het om de toepassing van de knelgevallenregeling in het kader van de Meststoffenwet, specifiek met betrekking tot fosfaatrechten voor een melkveehouderij. Appellante, een melkveehouderij, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de vaststelling van haar fosfaatrecht. De minister had in eerdere besluiten het fosfaatrecht vastgesteld op basis van de melkproductie in bepaalde periodes, maar appellante betwistte dat deze periodes representatief waren voor haar melkproductie, vooral gezien de overgang naar een automatisch melksysteem en de ziekte van de ondernemer. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt dat de door de minister gehanteerde melkproductie in 2014 niet representatief is en dat de periode van oktober 2013 tot september 2014 als referentieperiode moet worden genomen. Het College vernietigt het vervangingsbesluit van de minister en draagt hem op om opnieuw te beslissen op het bezwaar van appellante, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak. Tevens wordt het griffierecht aan appellante vergoed en worden de proceskosten van appellante in beroep vergoed.