In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 februari 2021, zaaknummer 19/1290, is de beroepsgrond van appellante, een biologische melkveehouder, behandeld. Appellante stelde dat het fosfaatrechtenstelsel in Nederland onaanvaardbaar hogere kosten met zich meebracht in vergelijking met andere EU-landen, en dat dit stelsel in strijd was met het Unierecht. De appellante had investeringen gedaan in de bouw van stallen en de uitbreiding van haar veestapel, maar kon niet aantonen dat er een noodzaak was voor deze investeringen. Het College oordeelde dat het fosfaatrechtenstelsel ook voor biologische melkveehouders geldt en dat appellante onvoldoende onderbouwing had geleverd voor haar stellingen. De investeringen werden als niet navolgbaar beschouwd, omdat deze vermeden hadden kunnen worden. Het College concludeerde dat er geen sprake was van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EP). Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen.