In deze zaak gaat het om de vaststelling van het fosfaatrecht van appellante, een maatschap die melkkoeien houdt. Het College van Beroep voor het Bedrijfsleven oordeelt over de melkproductie in de periode van 21 juni 2015 tot 21 juli 2015, waarin de melk door de fabriek is geweigerd. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft het fosfaatrecht vastgesteld op basis van een schatting, maar appellante betwist deze schatting en stelt dat de minister onvoldoende rekening heeft gehouden met beschikbare gegevens over de melkproductie in die periode. Het College oordeelt dat de schatting van de minister niet nauwkeurig genoeg is en dat de door appellante voorgestelde berekeningswijzen beter aansluiten bij de werkelijkheid. Het College vernietigt het bestreden besluit en stelt het fosfaatrecht vast op 2.301 kg. Daarnaast wordt de minister veroordeeld tot betaling van proceskosten en een schadevergoeding van € 500,- aan appellante wegens overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.