In deze uitspraak van het College van Beroep voor het Bedrijfsleven op 21 december 2021, zaaknummer 19/606, staat de gedeeltelijke afwijzing van een aanvraag voor EU-subsidie door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit centraal. De appellante, de Coöperatieve Telersvereniging [naam 1] U.A., had steun aangevraagd voor het jaar 2017 in het kader van de Gemeenschappelijke Marktordening voor groenten en fruit. De minister had bij besluit van 25 september 2018 de aanvraag gedeeltelijk afgewezen en een sanctie opgelegd op basis van de Gedelegeerde Verordening 2017/891. De minister stelde dat bepaalde facturen niet subsidiabel waren omdat de betrokken entiteiten economisch en organisatorisch verweven waren met aangesloten producenten.
Tijdens de zitting op 2 september 2021 werd door de appellante betoogd dat de koelruimten niet werden gehuurd van aangesloten producenten en dat de huurbedragen dus subsidiabel waren. Het College oordeelde dat de minister ten onrechte de facturen voor de huur van de koelruimten niet had betrokken bij de berekening van de steun. Het College concludeerde dat de appellante niet had gehandeld met het oogmerk om een kunstmatige constructie te creëren om zo een voordeel te verkrijgen. De opgelegde sanctie werd als onterecht beoordeeld, omdat het aangevraagde bedrag lager was dan het goedgekeurde bedrag, waardoor niet voldaan werd aan de 3% drempel.
Het College verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen vier weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met deze uitspraak. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van de appellante, vastgesteld op € 1.496,-.