ECLI:NL:CBB:2021:1052

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
7 december 2021
Publicatiedatum
6 december 2021
Zaaknummer
20/466
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen registratie van uniek bedrijfsnummer (UBN) voor rundvee

In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 december 2021, zaaknummer 20/466, werd het bezwaar van appellante, een maatschap die rundvee houdt, tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar aanvraag om wijziging van het uniek bedrijfsnummer (UBN) behandeld. Appellante had verzocht om het UBN, dat geregistreerd stond op een ander adres, te verhuizen naar het adres waar haar runderen feitelijk gehuisvest waren. Verweerder, de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, had het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet gericht was tegen een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het College oordeelde dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk had verklaard, maar op onjuiste gronden. Het College stelde vast dat alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen schriftelijke beslissingen en dat het niet tijdig nemen van een besluit niet kan worden bestreden via bezwaar, maar via beroep bij de bestuursrechter. De weigering van verweerder om het UBN-adres te wijzigen werd niet als een besluit aangemerkt, waardoor appellante geen rechtsgevolgen ondervond van de registratie op het verkeerde adres. Het College vernietigde het bestreden besluit, maar bepaalde dat de rechtsgevolgen in stand blijven, wat betekent dat er geen nieuwe beslissing op bezwaar hoeft te worden genomen. Tevens werd verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van appellante, vastgesteld op € 1.496,-.

Uitspraak

Uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 20/466

uitspraak van de meervoudige kamer van 7 december 2021 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: P.J. Houtsma),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Somer).

Procesverloop

Op 11 maart 2020 heeft verweerder van appellante een brief ontvangen met betrekking tot het herstellen van de registratie van haar runderen. Verweerder heeft deze brief aangemerkt als bezwaar tegen het niet nemen van een beslissing.
Bij besluit van 2 april 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk verklaard, omdat het niet is gericht tegen een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Verweerder heeft nadere stukken ingezonden.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2021. Namens appellante is verschenen [naam 2] , bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1.1
Het College gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.2.
Appellante heeft op 30 maart 2017 het melkveebedrijf, gelegen aan de [adres 1] in [plaats] overgenomen van [naam 3] . Onderdeel van deze aankoop betrof het overnemen van het uniek bedrijfsnummer (UBN) […] voor het melkvee. De overname van de locatie [adres 1] in [plaats] is geregistreerd in het kader van de Regeling Identificatie en registratie van dieren (I&R-registratie). Verweerder heeft het UBN […] in de I&R-registratie opgenomen op het adres [adres 2] in [plaats] .
1.3
Appellante heeft verweerder er bij brief van 11 maart 2020 op gewezen dat na vorengenoemde aankoop bleek dat het UBN […] niet op de locatie [adres 1] in [plaats] stond geregistreerd, maar op de locatie Kamperzeekdijk 13a in [plaats] , terwijl de runderen op de locatie [adres 1] gehuisvest stonden. Appellante heeft verweerder hierbij verzocht deze foutieve registratie per 30 maart 2017 te corrigeren en heeft vermeld dat zij dit bericht indient als bezwaar tegen het niet nemen van een besluit.
1.4.
Verweerder heeft het bezwaar van appellante in het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaar niet was gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder merkt in het bestreden besluit ten overvloede op dat hij op 12 februari 2019 telefonisch contact heeft opgenomen met de toenmalige gemachtigde van appellante, werkzaam bij Holtland Accountants. Tijdens dit gesprek is aangegeven dat een adres van een UBN niet aangepast kan worden omdat een UBN locatiegebonden is. Op het formulier waarop de overdracht van UBN […] is doorgegeven, staat vermeld dat dit UBN geregistreerd is op het adres [adres 2] , [plaats] . In het gesprek is ook aangegeven dat, om te zorgen voor een juiste registratie, een nieuw UBN moet worden aangevraagd voor de locatie waar de runderen worden gehouden. De houder is immers zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van zijn dieren. Verweerder heeft vervolgens niets meer van appellante vernomen.
Standpunten van partijen
2. Appellante voert aan dat verweerder ten onrechte weigert om de onjuiste registratie van het UBN […] op het adres [adres 2] in [plaats] per 30 maart 2017 te corrigeren in het adres aan de [adres 1] in [plaats] . Door de onjuiste registratie staan runderen in het I&R-systeem geregistreerd als zijnde gehouden op de locatie [adres 2] in [plaats] en niet op de locatie [adres 1] in [plaats] . In verband met de stikstofproblematiek kan dit leiden tot problemen in het kader van de Wet Natuurbescherming, waaronder intrekking of wijziging van de op grond van die wet verleende vergunning. Door de onjuiste registratie in stand te houden plaatst verweerder haar hierbij in een onmogelijke bewijspositie. Volgens appellante heeft zij daarom een zwaarwegend belang bij de gevraagde correctie van het UBN. De toenmalige gemachtigde van appellante heeft verweerder op 18 januari 2019 verzocht om de I&R-registratie per 30 maart 2017 in overeenstemming te brengen met de feitelijke situatie. Verweerder meende dit verzoek te kunnen afdoen met een telefoontje, zonder de consequenties daarvan voor appellante in ogenschouw te nemen. Toen er geen besluit volgde heeft appellante op 11 maart 2020 bezwaar gemaakt tegen het niet nemen van een beslissing op haar verzoek. Appellante stelt dat verweerder haar bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard, omdat de weigering van verweerder om een besluit te nemen als een besluit moet worden aangemerkt.
3. Verweerder verwijst in zijn verweerschrift naar de uitspraak van het College van
17 maart 2020 (ECLI:NL:CBB:2020:181) ter ondersteuning van zijn stelling dat het bezwaar niet was gericht tegen een besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Verweerder is van mening dat de situatie van appellante een vergelijkbare situatie betreft. Verweerder kan appellante niet volgen in haar stelling dat zij een zwaarwegend belang heeft bij het overnemen van het UBN-nummer. Zoals aan appellante in het telefoongesprek van
12 februari 2019 is meegedeeld, kan immers voor het nieuwe adres een nieuw UBN-nummer worden aangevraagd, waarmee aan de registratieplicht kan worden voldaan.
De beoordeling door het College
4.1
Voor de beoordeling gaat het College uit van het wettelijk kader zoals dat is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.2
Het College moet beoordelen of verweerder het bezwaar van appellante terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Het College is van oordeel dat dit het geval is, zij het op onjuiste gronden. Het College motiveert dit als volgt..
4.3
Appellante heeft verzocht om het UBN waarop het rundvee staat geregistreerd per 30 maart 2017 te verhuizen naar de [adres 1] . Verweerder heeft niet eerder dan bij het bestreden besluit schriftelijk gereageerd op deze aanvraag van appellante. Nu alleen bezwaar kan worden gemaakt tegen een schriftelijke beslissing, kan reeds bij gebreke daarvan het door appellante op 11 maart 2020 ingediende bezwaarschrift in zoverre niet worden aangemerkt als zijnde gericht tegen een door verweerder genomen besluit als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb.
4.4
Bij dat bezwaarschrift heeft appellante bezwaar gemaakt tegen het niet tijdig nemen van een besluit op genoemde aanvraag. Gelet op artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb is het maken van bezwaar echter niet mogelijk tegen het niet tijdig nemen van een besluit en moet daartegen beroep worden ingesteld bij de bestuursrechter. Het College ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder het bezwaarschrift, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, ingevolge artikel 6:15, eerste lid, van de Awb had moeten doorzenden aan het College ter behandeling als een beroepschrift, als bedoeld in afdeling 8.2.4a van de Awb, getiteld “Beroep bij niet tijdig handelen”. Evenmin bestaat aanleiding voor het oordeel dat het College het bij hem tegen het bestreden besluit ingediende beroepschrift op grond van voormeld artikel 6:15 van de Awb moet doorzenden aan verweerder ter behandeling als bezwaarschrift gericht tegen de in dat besluit neergelegde afwijzing van de aanvraag. Reden hiervoor is dat die aanvraag niet kan worden aangemerkt als een aanvraag tot het nemen van een besluit in de zin van artikel 1:3, derde lid, van de Awb en dat genoemde afwijzing niet kan worden aangemerkt als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een UBN heeft tot gevolg dat een betrokkene dieren op zijn bedrijf kan aan-en afvoeren ter opfok, verhandeling of slacht (zie artikel 39 Regeling I&R). Gesteld noch gebleken is dat appellante geen dieren kon en kan aan- en afvoeren en zij haar werkzaamheden niet kan blijven uitvoeren. Niet aannemelijk is geworden dat de gevraagde wijziging van het adres meer is dan louter een administratieve kwestie. Het College ziet dan ook niet in dat de weigering om het adres [adres 2] , in [plaats] , waarop het UBN […] staat geregistreerd per 30 maart 2017 te wijzigen in het adres [adres 1] in [plaats] een wijziging brengt in de rechtspositie van appellante. De enkele stelling van appellante dat zij mogelijk nadelige gevolgen van de registratie in het I&R-systeem van genoemd UBN per 30 maart 2017 op het adres [adres 2] in [plaats] kan ondervinden in het kader van de Wet natuurbescherming, maakt niet dat de in het bestreden besluit neergelegde afwijzing van de aanvraag is gericht op rechtsgevolg in bedoeld kader en een besluit is in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, en evenmin dat de aanvraag tot aanpassing van deze registratie in het kader van dat systeem, moet worden aangemerkt als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, derde lid, van de Awb tot het nemen van een besluit in vorengenoemde zin.
Conclusie
5.1
Het beroep is gegrond en het College vernietigt het bestreden besluit. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen leidt dit voor appellante echter niet tot een andere uitkomst. Dit betekent dat het College met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder a, van de Awb bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven. Verweerder hoeft dus geen nieuwe beslissing op bezwaar te nemen.
5.2
Omdat het beroep gegrond is veroordeelt het College verweerder in de door appellante gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt het College op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.496,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 748,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 354,- aan appellante te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van appellante tot een bedrag van
€ 1.496,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.C. Stuldreher, mr. W.A.J. van Lierop en
mr. T. Pavićević, in aanwezigheid van mr. I.S. Post, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 december 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.
Wettelijk kader
Algemene wet bestuursrecht
Artikel 1:3
1. Onder besluit wordt verstaan: een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
(…).
3. Onder aanvraag wordt verstaan: een verzoek van een belanghebbende, een besluit te nemen.
(…)
.
Artikel 6:2
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijkgesteld:
(…)
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:15
1. Indien het bezwaar- of beroepschrift wordt ingediend bij een onbevoegd bestuursorgaan of bij een onbevoegde bestuursrechter, wordt het, onder vermelding van de datum van ontvangst, zo spoedig mogelijk doorgezonden aan het bevoegde orgaan, onder gelijktijdige mededeling hiervan aan de afzender.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing indien in plaats van een bezwaarschrift een beroepschrift is ingediend of omgekeerd.
(…)
Artikel 7:1
1. Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij:
(…)
f. het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit,
(…)
Regeling identificatie en registratie van dieren
Artikel 1
In deze regeling wordt verstaan onder:
(…)
UBN: door de minister toegewezen uniek bedrijfsnummer als bedoeld in artikel 3, eerste lid;
(…)
Artikel 3
1. Nadat de melding, bedoeld in artikel 2, heeft plaatsgevonden, kent de minister een UBN toe ter identificatie van het bedrijf.
(…)
Artikel 39
Het is verboden dieren die niet overeenkomstig deze regeling zijn geïdentificeerd of zijn geregistreerd, te houden, te verhandelen, te vervoeren, aan te voeren of af te voeren.