3.6Naar het oordeel van het College kan de vraag of appellante, zoals DNB betwist, in beroep nog nieuwe stukken kon inbrengen als bewijs voor haar stelling dat zij wel aan haar kennis- en onderzoekverplichtingen uit de Rib 2014 heeft voldaan, in het midden blijven. Het College overweegt daartoe dat de in beroep bij de rechtbank nieuw overgelegde stukken, zoals uit het hierna volgende zal blijken, niet aantonen dat appellante daarmee aan de desbetreffende kennis- en onderzoekverplichtingen uit hoofde van de Rib 2014 heeft voldaan. Appellante heeft de verschillende door DNB vastgestelde overtredingen van de Rib 2014 gemotiveerd betwist. Het College zal daarom hierna beoordelen of appellante de door DNB aan de overtreding ten grondslag gelegde bepalingen van de Rib 2014 heeft overtreden.
Overtreding van artikel 19, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, Rib 2014 (herkomst vermogen)
3.6.1Naar het oordeel van het College heeft DNB in het dossier [naam 7] terecht vastgesteld dat appellante artikel 19, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder a, van de Rib 2014 heeft overtreden. Het door appellante in beroep overgelegde ‘ [naam 10] rapport’ dat een (Powerpoint)Presentatie van de activiteiten van de groep behelst is, zowel op zichzelf als ook in onderlinge samenhang gelezen met de overige gegevens in het dossier, te algemeen om duidelijkheid over de herkomst van het vermogen van de doelvennootschap en de uiteindelijk belanghebbende te verschaffen. Appellante heeft de verklaring van de uiteindelijk belanghebbende over de herkomst van zijn vermogen waarnaar in het cliëntacceptatieformulier wordt verwezen niet overgelegd, ook niet nadat er door DNB naar is gevraagd. DNB heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de zich in het CAD bevindende ‘affidavits’ van een derde ten aanzien van het vermogen van de uiteindelijk belanghebbende onvoldoende uitsluitsel geven over de herkomst van het vermogen en dat de juistheid en/of betrouwbaarheid van deze van een derde afkomstige verklaringen bovendien geverifieerd hadden moeten worden aan de hand van onafhankelijke informatie.
Overtreding van artikel 19, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, Rib 2014 (structuur van de groep)
3.6.2Naar het oordeel van het College heeft DNB terecht vastgesteld dat appellante in het dossier [naam 7] artikel 19, eerste lid, onder b, en tweede lid, onder b, van de Rib 2014 heeft overtreden. Het betoog van appellante dat zij kennis had van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort omdat zij vereffenaar van [naam 11] B.V. ( [naam 11] ) was, slaagt niet. Het trustkantoor dient periodiek te controleren of zich wijzigingen met betrekking tot de structuur hebben voorgedaan. Uit de onjuiste structuurtekening die in het dossier zat en die is ondertekend door een bestuurder na de liquidatie van [naam 11] blijkt dat (de bestuurder van) appellante onvoldoende kennis had van de relevante delen van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort. De omstandigheid dat appellante vereffenaar was van [naam 11] en dat de vereiste kennis dus mogelijk ergens binnen appellante wel aanwezig was, doet daar niet aan af.
Overtreding van artikel 19, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder b, Rib 2014 (doel van de structuur)
3.6.3DNB heeft terecht vastgesteld dat uit het CAD van [naam 7] niet blijkt dat appellante een (actueel) inzicht had in het doel van de structuur van de groep waartoe de doelvennootschap behoort omdat de gegevens in het dossier te gedateerd en niet meer actueel waren. Appellante heeft aldus artikel 19, eerste lid, onder c, en tweede lid, onder b, van de Rib 2014 overtreden. Vast staat dat de fiscale ruling van de Belastingdienst over het doel van de structuur van de groep per 31 december 2005 was verlopen. De verwijzing van appellante naar de aan de fiscale ruling voorafgaande fiscale opinie uit 1999 en de daarin vervatte overwegingen over het doel van de structuur, is niet toereikend. Het doel van de structuur kan met de tijd wijzigen en appellante heeft zelf aangegeven dat bepaalde doeleinden waarvoor de structuur is opgezet uiteindelijk niet tot stand zijn gekomen.
Overtreding van artikel 19 , eerste lid, onder d, in samenhang met artikel 13, tweede lid, onder d, Rib 2014 (herkomst en bestemming middelen)
3.6.4DNB heeft voorts terecht geconcludeerd dat, gelet op de door appellante gesignaleerde risico’s in het dossier [naam 7] , het niet toereikend was dat appellante jaarlijks achteraf een overzicht van de transacties van de buitenlandse bank ontving (zogenaamd ‘post-event monitoring’) om (tijdig) de integriteitsrisico’s te onderzoeken die aan de herkomst of bestemming van middelen zijn verbonden. Dat het daarbij, zoals appellante stelt, om relatief weinig en insignificante transacties per jaar ging, maakt het voorgaande niet anders. Appellante beschikte niet over een risicoprofiel waarbij van tevoren wordt vastgesteld welke vorm en omvang van herkomst en bestemming van middelen als gebruikelijk zal kunnen worden aangemerkt. DNB heeft terecht een overtreding van artikel 19, eerste lid, onder d, in samenhang met artikel 13, tweede lid, onder d, van de Rib 2014 vastgesteld.
Overtreding van artikel 23 Rib 2014 (risicoanalyse)
3.6.5Naar het oordeel van het College heeft DNB ook terecht vastgesteld dat appellante artikel 23 van de Rib 2014 in het dossier [naam 7] heeft overtreden omdat het CAD onvoldoende informatie bevatte over de risicoanalyse van [naam 7] en risico mitigerende maatregelen. Anders dan appellante heeft aangevoerd, is de informatie en/of analyse van de risico’s in het externe review formulier van 27 oktober 2006 niet toereikend. Niet betwist is dat in het cliëntacceptatieformulier van 29 juni 2009 of elders in het CAD geen specifieke informatie is opgenomen ten aanzien van de analyse van de integriteitsrisico’s en/of eventuele risico mitigerende maatregelen terwijl uit het externe review formulier van 27 oktober 2006 blijkt dat er aanleiding is om het dossier buitengewoon alert te begeleiden. DNB heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat derhalve een adequate analyse van deze risico’s ontbrak. Dat appellante, naar zij heeft gesteld, in de afgelopen jaren regelmatig internet searches heeft gedaan, doet daar niet aan af, reeds omdat deze informatie niet in het dossier is vermeld.
Overtreding van artikel 19, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder b, Rib 2014 (herkomst vermogen)
3.6.6Het College stelt vast dat appellante in het dossier [naam 8] in beroep een ‘Deed of declaration of Trust’ heeft overgelegd om de herkomst van het vermogen aan te tonen. Het standpunt van DNB dat dit stuk geen informatie bevat over de herkomst van het vermogen dat bij oprichting van de vennootschap is ingebracht, is door appellante niet betwist en ook het College is niet gebleken van deze informatie. Daarmee heeft DNB terecht een overtreding van artikel 19, eerste lid, onder a, en tweede lid, onder b, van de Rib 2014 vastgesteld.
Overtreding van artikel 23 Rib 2014 (risicoanalyse)
3.6.7Het College is voorts van oordeel dat de in beroep in het dossier [naam 8] overgelegde risicoanalyse van een andere houdstermaatschappij van dezelfde uiteindelijk belanghebbende geen blijk geeft van overwegingen ten aanzien van de risicoclassificatie van [naam 8] en het al dan niet nemen van risico mitigerende maatregelen. Naar het oordeel van het College heeft DNB op grond van haar constatering dat in het CAD van [naam 8] de overwegingen die relevant zijn voor de uitkomst van het onderzoek naar de integriteitsrisico’s en de risicoclassificatie van deze vennootschap niet zijn vastgelegd terecht geconcludeerd dat ten aanzien van [naam 8] geen adequate risicoanalyse is gemaakt en dat daarmee artikel 23 van de Rib 2014 is overtreden.
3.6.8Gelet op het voorgaande concludeert het College dat appellante artikel 13, tweede lid, onder d, artikel 19, eerste lid, onder a, b, c en d, en tweede lid, onder a, en b, en artikel 23 van de Rib 2014 heeft overtreden.