Beoordeling van het geschil in hoger beroep
3.
De eerste van de twee hogerberoepsgronden die AFM tegen de aangevallen uitspraak heeft ingediend, houdt, samengevat, in dat de rechtbank ten onrechte tot uitgangspunt heeft genomen dat schending van artikel 14 van de Wta (in beginsel) niet kan worden gebaseerd op de geconstateerde ernstige tekortkomingen in de wettelijke controles. Volgens AFM miskent de rechtbank hiermee dat de wetgever met artikel 14 van de Wta de accountantsorganisatie bewust een eigen verantwoordelijkheid voor de kwaliteit van wettelijke controles heeft gegeven. Daarnaast miskent de rechtbank volgens AFM dat artikel 14 van de Wta een zelfstandige en ook zelfstandig te handhaven norm is, en dat de vraag of artikel 14 van de Wta is geschonden losstaat van de vraag of artikel 18 van de Wta en de bepalingen in hoofdstuk 5 van het Bta (omtrent, kort gezegd, het beleid ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing) al dan niet zijn nageleefd. AFM stelt dat zij EY, anders dan de rechtbank heeft overwogen, wel degelijk een concreet verwijt maakt ten aanzien van de naleving van artikel 14 van de Wta, namelijk dat EY niet heeft voorkomen dat de aan haar verbonden externe accountants in drie wettelijke controles controleverklaringen hebben afgegeven terwijl zij daarvoor niet over voldoende en geschikte controle-informatie beschikten en zij deze controleverklaringen dus niet in het maatschappelijk verkeer hadden mogen brengen. AFM is van mening dat uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat in een dergelijk geval (waarbij hetgeen de gestelde norm tracht te voorkomen zich heeft verwezenlijkt) sprake is van een zorgplichtschending, tenzij EY aannemelijk zou hebben gemaakt dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Daarvan is echter niets gebleken. Naar de mening van AFM heeft de rechtbank dan ook een principieel onjuist oordeel geveld over de aard, strekking en toepassing van artikel 14 van de Wta. Uit de argumenten die AFM naar voren heeft gebracht volgt dat een schending van artikel 14 van de Wta wel degelijk kan worden gebaseerd op het feit dat EY de ernstige tekortkomingen in de wettelijke controles niet zelf tijdig heeft ontdekt en hersteld, waardoor zij niet heeft voorkomen dat haar externe accountants namens haar controleverklaringen in het maatschappelijk verkeer hebben gebracht, terwijl deze externe accountants daarvoor geen voldoende en geen geschikte controle-informatie hebben verkregen.
4. De tweede hogerberoepsgrond van AFM betreft de overweging van de rechtbank dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat in bijzondere gevallen reeds op grond van tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants de conclusie gerechtvaardigd is dat de accountantsorganisatie niet aan haar zorgplicht voldoet. Volgens de rechtbank dienen de tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants in dat geval geen andere conclusie toe te laten dan dat de accountantsorganisatie tekortschiet in de naleving van haar zorgplicht. AFM stelt dat zelfs als inderdaad zou gelden dat de accountantsorganisatie enkel in een bijzonder geval op grond van tekortkomingen in wettelijke controles kan worden beboet voor overtreding van artikel 14 van de Wta er in dit geval heeft te gelden dat de rechtbank de boete ten onrechte heeft vernietigd. In dit geval is immers wel degelijk sprake van dermate ernstige tekortkomingen die geen andere conclusie toelaten dan dat EY in haar zorgplicht is tekortgeschoten, zodat zich een bijzonder geval voordoet als door de rechtbank is bedoeld.
5. EY heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. Het incidenteel hoger beroep van EY is ten eerste gericht tegen de overweging van de rechtbank dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat in bijzondere gevallen reeds op grond van tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants de conclusie gerechtvaardigd is dat de accountantsorganisatie niet aan haar zorgplicht voldoet en dat de tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants in dat geval geen andere conclusie dienen toe te laten dan dat de accountantsorganisatie tekortschiet in de naleving van haar zorgplicht. Volgens EY strookt deze uitleg niet met de tekst en toelichting van artikel 14 van de Wta en van het Bta. Voorts heeft de rechtbank met deze overweging een nieuw, voor EY onvoorzienbaar criterium geïntroduceerd, wat mede vanwege het punitieve karakter van de boete in strijd is met het lex certa-beginsel en het rechtzekerheidsbeginsel.
Ten tweede is het incidenteel hoger beroep van EY gericht tegen de afwijzing door de rechtbank van het verzoek van EY om vergoeding van de kosten van het inroepen van prof. dr. P.G.M. van der Heijden, hoogleraar statistiek, als deskundige, althans voor zover daarin het oordeel besloten zou liggen dat een niet-statistische steekproef (of in de woorden van AFM: een risico gestuurde selectie van dossiers) en de extrapolatie daarvan niet ongeschikt zijn om een boete wegens schending van de zorgplicht op te leggen. Ter zitting van het College heeft EY te kennen gegeven dat deze tweede hogerberoepsgrond als voorwaardelijk is te beschouwen in die zin dat deze grond alleen hoeft te worden beoordeeld als het hoger beroep van AFM gegrond is.
7. Het College is van oordeel dat de rechtbank uit het systeem en de totstandkomingsgeschiedenis van de Wta terecht heeft afgeleid dat het uitgangspunt van deze wet is dat de accountantsorganisatie en de bij haar werkzame of aan haar verbonden externe accountants ieder vanuit hun eigen rol verantwoordelijk zijn voor de kwaliteit van wettelijke controles. De verantwoordelijkheid van de accountantsorganisatie ligt op het gebied van de kwaliteit van de bedrijfsvoering. Met het oog daarop zijn in afdeling 3.1 van de Wta aan de accountantsorganisatie eisen gesteld die zien op het systeem van kwaliteitsbeheersing en de integriteit van de accountantsorganisatie en de deskundigheid en betrouwbaarheid van dagelijkse (mede-)beleidsbepalers (zie onder meer pagina 13 van de MvT). De externe accountants zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van de professionele beroepsuitoefening. Aan hen zijn in afdeling 3.2 van de Wta eisen gesteld die betrekking hebben op de vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, objectiviteit en integriteit en de transparantie van de accountantsverklaring. De externe accountants zijn aan tuchtrecht onderworpen, terwijl voor de accountantsorganisatie een bestuursrechtelijk handhavingsregime geldt.
8. Artikel 14 van de Wta is tot de accountantsorganisatie gericht. Het legt de accountantsorganisatie de plicht op ervoor te zorgen dat de externe accountants die bij haar werkzaam zijn of aan haar zijn verbonden adequaat functioneren. Uit de MvT (pagina 16) blijkt dat deze zorgplicht inhoudt dat de accountantsorganisatie voor het functioneren van haar externe accountants de randvoorwaarden dient te creëren en maatregelen dient te treffen, indien dit functioneren niet langer strookt met de gestelde eisen. De borging van de kwaliteit van de verantwoordelijke externe accountant, en daarmee van de accountantsverklaring, stoelt volgens de wetgever in belangrijke mate op de kwaliteit van de binnen de accountantsorganisatie getroffen waarborgen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing. Het toezicht van AFM zal zich, aldus de MvT, op grond van het wetsvoorstel met name richten op de kwaliteitsbeheersingssystemen van de accountantsorganisaties. In het kader daarvan zal AFM zich een oordeel moeten kunnen vormen over de wijze waarop binnen het stelsel van kwaliteitsbeheersing uitwerking en borging is gegeven aan de vakbekwaamheid, onafhankelijkheid, objectiviteit en integriteit van de externe accountant.
9. Het (thans ingenomen) standpunt van AFM dat het bewijs van overtreding van artikel 14 van de Wta niet mede op bevindingen ten aanzien van het stelsel van kwaliteitsbeheersing van de accountantsorganisatie hoeft te worden gebaseerd en dat, zoals in dit geval, al uit de aard, ernst en hoeveelheid van de geconstateerde tekortkomingen in wettelijke controles kan worden geconcludeerd dat sprake is van een tekortkoming in de naleving van de zorgplicht, volgt het College niet. Naar het oordeel van het College kunnen tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants, hoe ernstig ook, niet zonder meer tot de conclusie leiden dat de accountantsorganisatie nalatig is ten aanzien van de op haar rustende zorgplicht. Indien sprake is van tekortkomingen bij de uitvoering van de wettelijke controle zal, om een overtreding van de zorgplicht te kunnen vaststellen, tevens duidelijk moeten zijn dat de oorzaak van de geconstateerde tekortkomingen op eigen handelen of nalaten van de accountantsorganisatie is terug te voeren. De aard, ernst en hoeveelheid van de tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants zeggen op zichzelf beschouwd onvoldoende over een eigenstandige gedraging van de accountantsorganisatie om een overtreding van de zorgplicht van artikel 14 van de Wta te kunnen vaststellen. Het College is met de rechtbank van oordeel dat om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop de accountantsorganisatie invulling geeft aan haar wettelijke verplichtingen, in het bijzonder de op grond van artikel 14 van de Wta op haar rustende zorgplicht, er in de meeste gevallen niet aan valt te ontkomen (enig) onderzoek naar (de opzet en werking van) het stelsel van kwaliteitsbeheersing en/of het kwaliteitsbeleid te doen. Van het niet naleven van de zorgplicht kan overigens ook sprake zijn zonder dat tekortkomingen in de uitvoering van wettelijke controles zijn geconstateerd.
De stelling van AFM dat de (Europese) wetgever bedoeld heeft dat tevens de accountantsorganisatie wordt gesanctioneerd indien haar externe accountants wettelijke controles niet in overeenstemming met de vereisten uitvoeren, doet er niet aan af dat eerst zal moeten worden vastgesteld dat de accountantsorganisatie de wet – in dit geval artikel 14 van de Wta – heeft overtreden. Uit de totstandkomingsgeschiedenis van de Wta zou overigens kunnen worden opgemaakt dat het handhavingsinstrumentarium dat AFM ten dienste staat eerst en vooral tot doel heeft de accountantsorganisatie die naar aanleiding van geconstateerde tekortkomingen niet onverwijld gepaste maatregelen neemt ertoe te bewegen dat alsnog te doen (MvT, pagina 16).
10. Voor de opvatting van AFM dat indien een externe accountant een ongefundeerde controleverklaring in het maatschappelijk verkeer brengt, verondersteld mag worden dat de accountantsorganisatie waarbij hij werkzaam is of waaraan hij is verbonden de zorgplicht niet heeft nageleefd, tenzij het tegendeel aannemelijk wordt gemaakt, biedt de wetsgeschiedenis van de Wta geen steun. Het feit dat de Hoge Raad een weerlegbaar bewijsvermoeden heeft aanvaard bij de zorgplicht van vervoerders om de nodige maatregelen te nemen en het redelijkerwijs te vorderen toezicht te houden teneinde te voorkomen dat vreemdelingen binnen het grondgebied van Nederland worden gebracht, terwijl zij niet aan de vereisten als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van de Vreemdelingenwet voldoen, geeft geen aanleiding om in het kader van de handhaving van de zorgplicht van artikel 14 van de Wta hetzelfde te doen. De in die zaken aan de orde zijnde bepaling gaat niet uit van (een wettelijk systeem van) eigen verantwoordelijkheden van de vervoerder en zijn personeel. De zorgplicht van de vervoerder is bovendien niet gericht op de kwaliteit van de beroepsbeoefening in brede zin van zijn werknemers, maar op een specifieke, relatief eenvoudig vast te stellen feitelijke gedraging.
Gelet op het vorenstaande faalt de eerste hogerberoepsgrond van AFM.
11. In de overweging van de rechtbank, onder 3.11 van de aangevallen uitspraak, dat niet op voorhand valt uit te sluiten dat in bijzondere gevallen reeds op grond van tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants de conclusie gerechtvaardigd is dat de accountantsorganisatie niet aan haar zorgplicht voldoet, ligt, anders dan EY in haar incidenteel appel stelt te vrezen, niet besloten dat de accountantsorganisatie in een dergelijk uitzonderlijk geval geen eigen verwijt moet worden gemaakt. Ook in die gevallen moet aan de tekortkomingen in de controlewerkzaamheden een concrete oorzaak ten grondslag liggen die op eigen handelen of nalaten van de accountantsorganisatie is terug te voeren. Dat dit zonder enig onderzoek naar dat handelen of nalaten zou kunnen worden vastgesteld, lijkt moeilijk voorstelbaar.
Van de door de rechtbank bedoelde bijzondere situatie, waarbij tekortkomingen in de controlewerkzaamheden van de externe accountants geen andere conclusie toelaten dan dat de accountantsorganisatie tekort is geschoten in de naleving van haar zorgplicht, is in dit geval geen sprake. Met de stelling dat EY fundamentele controlefouten niet heeft ontdekt, hersteld en voorkomen heeft AFM niet aangetoond waarom deze tekortkomingen zich niet anders laten verklaren dan door een bepaald handelen of nalaten van EY dat als een tekortschietende naleving van de zorgplicht moet worden aangemerkt.
Ook met haar stelling dat de geconstateerde tekortkomingen in de uitvoering van wettelijke controles door de externe accountants aantonen dat de door EY gecreëerde randvoorwaarden in de praktijk niet blijken te functioneren, blijft AFM te zeer in algemeenheden steken. Naar het oordeel van het College heeft de rechtbank terecht geconcludeerd dat AFM onvoldoende heeft aangetoond dat EY artikel 14 van de Wta heeft overtreden.
12. Gelet op het vorenstaande falen ook de tweede hogerberoepsgrond van AFM en de eerste grond van het incidenteel hoger beroep van EY. De tweede grond van het incidenteel hoger beroep van EY behoeft gelet hierop niet te worden beoordeeld.
13. De slotsom is dat het hoger beroep van AFM en het incidenteel hoger beroep van EY niet slagen en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
14. Op grond van artikel 8:109, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht wordt van AFM een griffierecht van € 508,- geheven.