ECLI:NL:CBB:2021:1002

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
23 november 2021
Publicatiedatum
17 november 2021
Zaaknummer
21/300 en 21/436
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluiten inzake uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetaling GLB

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 23 november 2021 uitspraak gedaan in de zaken tussen [naam] B.V. en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De appellante, [naam] B.V., heeft beroep ingesteld tegen de besluiten van de minister met betrekking tot de uitbetaling van betalingsrechten en vergroeningsbetalingen voor de jaren 2018 en 2019. De minister had eerder besluiten genomen op de aanvraag van appellante, maar deze werden door het College vernietigd op 8 december 2020, waarbij de minister werd opgedragen nieuwe besluiten te nemen. De minister heeft vervolgens nieuwe besluiten genomen, waarbij de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit I gedeeltelijk gegrond werden verklaard, maar de bezwaren tegen het primaire besluit II ongegrond. Appellante heeft hiertegen beroep ingesteld, wat leidde tot de huidige procedure.

Tijdens de zitting op 27 oktober 2021 zijn beide partijen vertegenwoordigd door hun gemachtigden. Het College heeft de argumenten van appellante en de minister gehoord en beoordeeld. Het geschil draait om de subsidiabele oppervlakte van een perceel dat in de Gecombineerde opgave van 2018 en 2019 is aangeduid. Appellante heeft een oppervlakte van 6,79 ha opgegeven, terwijl de minister een oppervlakte van 5,90 ha heeft vastgesteld. Het College heeft vastgesteld dat de minister de beoordeling van de subsidiabele oppervlakte heeft gebaseerd op luchtfoto's en andere gegevens, en heeft geoordeeld dat de minister de uitspraak van 8 december 2020 in acht heeft genomen. Het College heeft geconcludeerd dat de beroepen ongegrond zijn en dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummers: 21/300 en 21/436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 november 2021 in de zaken tussen

[naam] B.V., te [woonplaats] , appellante

(gemachtigde: J.A. Rietveld),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. M.M.J. Hunting en mr. L. Anvelink).

Procesverloop

Bij besluiten van 30 maart 2019 (het primaire besluit I) en 22 november 2019 (het primaire besluit II) heeft verweerder beslist op de aanvraag van appellante om uitbetaling van de betalingsrechten (de basisbetaling) en de vergroeningsbetaling voor het jaar 2018, respectievelijk het jaar 2019 op grond van de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB (Uitvoeringsregeling).
Bij besluiten van 2 oktober 2019 en 31 januari 2020 heeft verweerder beslist op de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit I, respectievelijk het primaire besluit II.
Bij uitspraak van 8 december 2020 (zaaknummers 19/1574 en 20/222, ECLI:NL:CBB:2020:934) heeft het College, voor zover hier van belang, de besluiten van 2 oktober 2019 en 31 januari 2020 vernietigd en verweerder opgedragen nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellante.
Bij besluit van 29 januari 2021 (het bestreden besluit I) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit I gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit I herroepen en opnieuw beslist op de aanvraag van appellante voor het jaar 2018.
Bij besluit van dezelfde datum (het bestreden besluit II) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Appellante heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Appellante en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2021. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Van de kant van appellante is ook verschenen J.J. Bongers. Van de kant van verweerder zijn ook verschenen drs. M.J. Cupido en R. Schoon.

Overwegingen

1. Het geschil gaat om een perceel dat in de Gecombineerde opgave van 2018 is aangeduid als perceel 75 en in de Gecombineerde opgave van 2019 als perceel 111. Appellante heeft in beide Gecombineerde opgaven voor dit perceel een subsidiabele oppervlakte opgegeven van 6,79 ha. Verweerder heeft steeds een subsidiabele oppervlakte geconstateerd van 5,90 ha, ook in de thans bestreden besluiten I en II.
2. Met de bestreden besluiten heeft verweerder beoogd uitvoering te geven aan de uitspraak van het College van 8 december 2020. In overweging 3.2 van die uitspraak heeft het College, kort weergegeven, overwogen dat de besluiten van 2 oktober 2019 en 31 januari 2020 ondeugdelijk waren gemotiveerd, nu uit de door verweerder overgelegde luchtfoto's voor het College niet viel af te leiden dat het aandeel grassen en andere kruidachtige voedergewassen op, voor zover hier van belang, perceel 75/111 minder dan 50% was. Anders dan appellante heeft betoogd, kan uit de constatering door verweerder van een subsidiabele oppervlakte van opnieuw 5,90 ha niet worden afgeleid dat verweerder de uitspraak van 8 december 2020 niet in acht heeft genomen. Beoordeeld dient te worden of verweerder in de thans bestreden besluiten alsnog een deugdelijke motivering heeft gegeven.
3. Het College stelt vast dat appellante zich in de procedures die hebben geleid tot de uitspraak van 8 december 2020 en in de gronden van onderhavige beroepen heeft gericht op de door verweerder niet subsidiabel geachte landtong en niet op de twee greppels. Voor zover appellante eerst ter zitting van het College het debat heeft willen openen over die greppels, moet worden geoordeeld dat de goede procesorde zich daartegen verzet. Het betoog van appellante op dit punt dient dan ook buiten beschouwing te worden gelaten. Over de landtong stelt het College vast dat verweerder de beoordeling of sprake is van subsidiabele oppervlakte heeft gebaseerd op luchtfoto's, aangevuld met cyclomediabeelden en foto's die appellante heeft overgelegd. Het College is met verweerder van oordeel dat daaruit moet worden afgeleid dat de landtong grotendeels is verruigd. Het betoog van appellante dat verweerder de door haar opgegeven oppervlakte had moeten splitsen in subsidiabele en nietsubsidiabele delen, en dat verweerder vervolgens het percentage grassen en andere kruidachtige voedergewassen op de mogelijk subsidiabele delen had moeten vaststellen, volgt het College niet. Zoals verweerder ter zitting heeft benoemd, heeft de landtong een gevarieerde begroeiing, met riet, pitrus, clusters van bomen en gras. Splitsing is dan niet aan de orde.
4. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Venekamp, in aanwezigheid van mr. M.B.L. van der Weele, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 november 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen de uitspraak te ondertekenen