In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 8 december 2020 uitspraak gedaan in de zaken 19/1574 en 20/222, waarbij appellante, een landbouwbedrijf, in beroep ging tegen besluiten van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de uitbetaling van basis- en vergroeningsbetalingen voor de jaren 2018 en 2019. De minister had eerder besloten dat bepaalde percelen van appellante niet in aanmerking kwamen voor deze subsidies, omdat het aandeel grassen en andere kruidachtige voedergewassen op deze percelen minder dan 50% zou zijn. Appellante betwistte deze besluiten en voerde aan dat de percelen als extensief met zoogkoeien beweid grasland subsidiabel zijn.
Tijdens de zitting op 27 oktober 2020 heeft appellante foto’s van de percelen ingediend ter ondersteuning van haar standpunt. Het College heeft de ingediende foto’s en luchtfoto’s van de percelen beoordeeld. Het College concludeert dat uit de luchtfoto’s niet kan worden afgeleid dat het aandeel grassen en andere kruidachtige voedergewassen op de percelen minder dan 50% is, wat betekent dat de besluiten van de minister ondeugdelijk zijn gemotiveerd. Het beroep van appellante is gegrond verklaard, en de bestreden besluiten zijn vernietigd. De minister is opgedragen om binnen acht weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van appellante, met inachtneming van deze uitspraak.
Daarnaast heeft het College geoordeeld dat er geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten zijn, omdat de gemachtigde van appellante zelf belanghebbende is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de griffier was aanwezig bij de zitting.