Uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2020 in de zaak tussen
de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder
Procesverloop
OverwegingenDe Regeling
Omvang geding
22 november 2018 mede betrekking op het besluit van 15 december 2018. Nu het besluit van 22 november 2018 is vervangen door het besluit van
15 december 2018 en niet gesteld of gebleken is dat appellante nog belang heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het besluit van
22 november 2018, zal het beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk worden verklaard.
Het bestreden besluit en het verweerschrift
In zijn verweerschrift heeft verweerder geconstateerd dat appellante voor periode 4 en 5 recht zou hebben gehad op een bonusgeldsom als het jongveegetal niet was toegepast. Onder verwijzing naar de uitspraak van het College van 14 juli 2020, ECLI:NL:CBB:2020:452 stelt verweerder zich op het standpunt dat hij voor deze periodes toepassing had moeten geven aan de hardheidsclausule en de geldsom op nihil had moeten stellen. In zijn aanvullend verweer licht verweerder toe dat het jongveegetal juist is berekend en terecht is toegepast en dat hij niet gehouden is om appellante over deze periodes bonusgeldsommen toe te kennen.
Beroepsgronden
Naar aanleiding van het verzoek van verweerder om nihilstelling van de heffingen voor periode 4 en 5 betoogt appellante dat zij voor die periodes aanspraak kan maken op bonusgeldsommen. Zij wijst erop dat verweerder in een vergelijkbaar geval tevens bonusgeldsommen heeft toegekend.
Knelgevallenregeling
Het College dient de vraag te beantwoorden of er sprake is van een omstandigheid waardoor de te late indiening appellante niet valt aan te rekenen in verband met de aanwezigheid van een situatie van overmacht. Het melkveebedrijf bestaat uit vader, moeder en zoon. Ter zitting heeft appellante een toelichting gegeven op de medische omstandigheden van de vader. Als gevolg van deze omstandigheden vielen vader en moeder voor langere tijd uit en kwam de volledige bedrijfsvoering te liggen bij de zoon
.Laatstgenoemde heeft ter zitting toegelicht dat hij dubbele uren moest draaien en daardoor niet heeft stilgestaan bij de sluitingstermijn voor een knelgevallenverzoek. Het College begrijpt dat de medische problemen van de vader ingrijpend waren voor de maatschap en maten. Dit leidt echter niet tot de conclusie dat de te late indiening appellante niet kan worden aangerekend. Niet gebleken is dat het gezien de medische omstandigheden op het bedrijf van appellante geenszins mogelijk was tijdig een verzoek te doen. Verweerder was daarom, anders dan appellante meent, niet gehouden tot een inhoudelijke toetsing aan de knelgevallenregeling.
Het betoog faalt.
Het betoog faalt.
Slotsom
Beslissing
op 8 december 2020.
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.