ECLI:NL:CBB:2020:918

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
1 december 2020
Publicatiedatum
30 november 2020
Zaaknummer
19/1546
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen heffingen op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 en afwijzing knelgeval door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Op 1 december 2020 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven uitspraak gedaan in de zaak tussen de Maatschap [naam 1] en [naam 2] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft een beroep tegen heffingen die aan appellante zijn opgelegd op basis van de Regeling fosfaatreductieplan 2017. De heffingen zijn opgelegd voor verschillende periodes, met bedragen variërend van € 4.176,- tot € 20.203,-. Appellante had bezwaar gemaakt tegen deze heffingen en had verzocht om aangemerkt te worden als knelgeval, wat door de minister was afgewezen.

De Regeling fosfaatreductieplan 2017 is in werking getreden op 1 maart 2017 en heeft als doel de fosfaatproductie te beperken. Appellante betoogde dat haar verzoek om als knelgeval te worden aangemerkt ten onrechte was afgewezen, omdat haar bedrijf moest worden verplaatst voor de aanleg van een hoogspanningsverbinding. De minister had echter vastgesteld dat er geen sprake was van een afname van 5% of meer van de veestapel, wat een voorwaarde is voor de knelgevallenregeling.

Tijdens de zitting op 4 november 2020 zijn partijen niet verschenen. Het College oordeelde dat, hoewel er sprake was van bijzondere omstandigheden, de voorwaarden voor de knelgevallenregeling niet waren voldaan. Het beroep van appellante werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 1 december 2020.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/1546

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 december 2020 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] en [naam 2], te [plaats 1] , gemeente [gemeente] , appellante
(gemachtigde: mr. R. Scholten),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 2 december 2017, 6 december 2017, 9 december 2017, 16 december 2017 en 27 januari 2018 (de primaire besluiten I) heeft verweerder op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante heffingen opgelegd van € 4.176,- voor periode 1, van € 4.106,- voor periode 2, van € 18.029,- voor periode 3, van € 19.512,- voor periode 4 en van € 20.203,- voor periode 5.
Bij besluit van 28 augustus 2017 (het primaire besluit II) heeft verweerder de door appellante gedane melding bijzondere omstandigheden afgewezen.
Bij besluit van 8 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten I voor zover dat ziet op periode 1, 2 en 5, ongegrond verklaard. Verweerder heeft het bezwaar van appellante tegen de primaire besluiten I niet-ontvankelijk verklaard voor zover dat ziet op periode 3 en 4. Tevens heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen het primaire besluit II ongegrond verklaard.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2020. Partijen zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen.

OverwegingenDe Regeling

De Regeling is op 1 maart 2017 in werking getreden en heeft tot doel de fosfaatproductie te begrenzen. Voor de periodes van de Regeling (lopend van maart tot en met december 2017) legt verweerder een heffing op aan een melkveehouder die meer vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op 2 juli 2015 (de peildatum) en kent een bonusgeldsom toe indien een melkveehouder minder vrouwelijke runderen houdt dan het referentieaantal op de peildatum.
Beroepsgronden
Appellante is het niet eens met het bestreden besluit en betoogt dat verweerder haar verzoek om aangemerkt te worden als knelgeval ten onrechte heeft afgewezen. Vanwege de aanleg van een 380 kV hoogspanningsverbinding tussen [plaats 2] en [plaats 3] moest het bedrijf van appellante verplaatst worden en had zij op de peildatum van 2 juli 2015 geen representatief referentieaantal.
Ingevolge artikel 72a, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) verhoogt de minister het fosfaatrecht, bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet op verzoek van een landbouwer indien op het bedrijf op 2 juli 2015 tijdelijk minder melkvee werd gehouden of over minder fosfaatruimte werd beschikt door de realisatie van een natuurgebied of de aanleg of onderhoud van publieke infrastructuur. Ingevolge het derde lid van deze bepaling vindt de verhoging, bedoeld in het eerste lid, niet plaats indien deze kleiner is dan 5 procent van het fosfaatrecht dat wordt vastgesteld uit hoofde van artikel 23, derde lid, van de wet. Verweerder acht deze bepaling van overeenkomstige toepassing bij het antwoord op de vraag of sprake is van een knelgeval in de zin van de Regeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 14 april 2020, ECLI:NL:CBB:2020:251).
Niet in geschil is dat er sprake is van een bijzondere omstandigheid, namelijk de bedrijfsverplaatsing ten behoeve van de aanleg van een hoogspanningsverbinding. Appellante heeft in haar melding bijzondere omstandigheden 1 september 2014 genoemd als ingangsdatum van de bijzondere omstandigheid. Verweerder heeft daarom als alternatieve peildatum 31 augustus 2014 gehanteerd, de dag vóór de intreding van de bijzondere omstandigheid. Het aantal GVE bedroeg toen 52,50. Op 2 juli 2015 bedroeg het aantal GVE 51,50. Hoewel hiermee sprake is van een afname van de veestapel, is geen sprake van een afname van 5% of meer en verweerder stelt zich dan ook terecht op het standpunt dat daarmee niet is voldaan aan de voorwaarde van artikel 72a, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit. Zoals het College eerder heeft geoordeeld worden niet gerealiseerde uitbreidingen bij de toepassing van de knelgevallenregeling niet in aanmerking genomen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van het College van 24 september 2019, ECLI:NL:CBB:2019:443). Reeds hierom kan een beroep op de knelgevallenregeling niet slagen.
Het betoog slaagt niet.
Slotsom
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College
- verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.C.P. Venema, in aanwezigheid van mr. B. van Dokkum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken
op 1 december 2020.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.