Bij besluit van 24 augustus 2017 (het primaire besluit 1) heeft verweerder op grond van de Regeling fosfaatreductieplan 2017 (de Regeling) aan appellante een heffing opgelegd van € 40.461,- voor periode 1.
Bij besluit van 24 november 2017 (het primaire besluit 2) heeft verweerder het verzoek van appellante tot de lichte toets afgewezen.
Bij besluit van 16 juni 2018 (het primaire besluit 3) heeft verweerder op grond van de Regeling aan appellante heffingen opgelegd van € 40.461,- voor periode 1, van € 37.796,- voor periode 2, van € 36.844,- voor periode 3, van € 34.898,- voor periode 4 en van € 34.567,- voor periode 5.
Bij besluit van 30 april 2019 (het primaire besluit 4) heeft verweerder op grond van de Regeling aan appellante heffingen opgelegd van € 40.461,- voor periode 1, van € 37.796,- voor periode 2, van € 36.844,- voor periode 3, van € 35.010,- voor periode 4 en van € 34.679,- voor periode 5.
Bij besluit van 23 juli 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van appellante tegen de primaire besluiten 1 tot en met 4 deels ongegrond en deels niet‑ontvankelijk verklaard en ambtshalve het doelstellingsaantal aangepast.
Appellante heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 oktober 2020. Appellante is verschenen, vertegenwoordigd door [naam 3] en bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden.