In deze zaak heeft Rohan Insurance B.V. hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam, die op 9 juli 2018 de intrekking van haar vergunning door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) had bevestigd. De intrekking was gebaseerd op het niet voldoen aan de verplichting tot betaling van heffingen voor het doorlopend toezicht, zoals voorgeschreven in de Wet op het financieel toezicht (Wft). Rohan Insurance had sinds 8 januari 2007 een vergunning voor het bemiddelen en adviseren in financiële producten, maar had de aan haar opgelegde heffingen over de periode 2008 tot en met 2016, ter hoogte van € 10.886,36, niet betaald. Ondanks herhaalde verzoeken van AFM om betaling en het treffen van betalingsregelingen, had appellante geen enkele betaling verricht.
Tijdens de zitting heeft Rohan Insurance aangevoerd dat zij in betalingsonmacht verkeert en dat haar directeur ziek is, maar het College van Beroep voor het bedrijfsleven oordeelde dat appellante niet voldoende bewijs had geleverd voor haar stellingen. Het College concludeerde dat AFM alle redelijke stappen had ondernomen om appellante tot betaling te bewegen, voordat overgegaan werd tot intrekking van de vergunning. De rechtbank had eerder geoordeeld dat AFM niet in strijd met het evenredigheidsbeginsel had gehandeld, en het College bevestigde deze uitspraak. De conclusie was dat het hoger beroep niet slaagde en de intrekking van de vergunning gerechtvaardigd was.