ECLI:NL:CBB:2020:769

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
27 oktober 2020
Publicatiedatum
26 oktober 2020
Zaaknummer
19/183
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen fosfaatrecht vastgesteld op basis van Meststoffenwet en bijzondere omstandigheden

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 27 oktober 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen Maatschap [naam 1] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het beroep van appellante betreft de vaststelling van het fosfaatrecht op basis van de Meststoffenwet (Msw). Appellante heeft in beroep aangevoerd dat er bijzondere omstandigheden waren, namelijk diergezondheidsproblemen die het fosfaatrecht zouden beïnvloeden. De minister had bij besluit van 3 januari 2018 het fosfaatrecht vastgesteld, maar appellante stelde dat deze vaststelling onjuist was door de gevolgen van de nieuwe melkinstallatie die in gebruik was genomen. De minister heeft het bezwaar van appellante gedeeltelijk gegrond verklaard, maar appellante was het niet eens met de hoogte van het vastgestelde fosfaatrecht.

Tijdens de zitting op 3 september 2020 heeft appellante betoogd dat de diergezondheidsproblemen het gevolg waren van een onjuiste afstelling van de melkinstallatie, wat leidde tot een lagere melkproductie. De minister heeft echter gesteld dat deze problemen niet als bijzondere omstandigheden kunnen worden aangemerkt, omdat ze voortkwamen uit een menselijke fout. Het College heeft geoordeeld dat de minister terecht geen rekening heeft gehouden met de door appellante gestelde bijzondere omstandigheden, omdat deze niet vóór de peildatum van 2 juli 2015 zijn ontstaan. Het College heeft vastgesteld dat de diergezondheidsproblemen en de lagere melkproductie pas na deze datum zijn opgetreden, waardoor het beroep ongegrond werd verklaard. De uitspraak benadrukt de strikte toepassing van de Meststoffenwet en de beperkte ruimte voor knelgevallen.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 19/183

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 oktober 2020 in de zaak tussen

Maatschap [naam 1] , te [plaats] , appellante

(gemachtigde: mr. ing. A. de Haan),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigden: mr. A. Stockmann en mr. R. Kuiper).

Procesverloop

Bij besluit van 3 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder op grond van artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet (Msw) het fosfaatrecht van appellante vastgesteld.
Bij brief van 30 maart 2018 heeft appellante een melding bijzondere omstandigheden gedaan.
Bij besluit van 4 december 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en het fosfaatrecht hoger vastgesteld.
Appellante heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2010. Voor partijen zijn verschenen hun gemachtigden.

Overwegingen

Relevante bepalingen
1.1
Ingevolge artikel 23, derde lid, van de Msw stelt de minister het op een bedrijf rustende fosfaatrecht per 1 januari 2018 vast in overeenstemming met de forfaitaire productie van dierlijke meststoffen in een kalenderjaar door melkvee dat op 2 juli 2015 op het bedrijf is gehouden en geregistreerd.
1.2.
Ingevolge artikel 23, zesde lid, van de Msw, bepaalt de minister, indien een landbouwer voor 1 april 2018 meldt en aantoont dat het reguliere fosfaatrecht minimaal vijf procent lager is door, voor zover hier van belang, bouwwerkzaamheden en/of diergezondheidsproblemen, (de 5%-drempel), het fosfaatrecht aan de hand van het melkvee waarover deze landbouwer zonder deze buitengewone omstandigheden zou hebben beschikt (de knelgevallenregeling).
Besluit van verweerder
2. Verweerder heeft bij het bestreden besluit het fosfaatrecht van appellante gewijzigd vastgesteld op 2.946 kilo (kg). Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren, te weten 71 melkkoeien en 15 stuks jongvee.
Beroepsgronden
3.1
Appellante stelt dat verweerder een onjuiste toepassing heeft gegeven aan artikel 23, zesde lid, van de Msw. Uit artikel 23, zesde lid, van de Msw blijkt niet dat er expliciet gekeken moet worden naar de fosfaatproductie op een datum voor 2 juli 2015.
3.2
Appellante heeft de stal verbouwd voor - onder meer - de plaatsing van een nieuwe melkinstallatie. Vanaf juli 2015 is appellante gaan melken in de nieuwe stal. Een onjuiste afstelling van de melkinstallatie heeft geleid tot diergezondheidsproblemen. Deze uitten zich in een lagere melkproductie, een hoger celgetal en meer gevallen van mastitis alsmede in een lagere vruchtbaarheid. Pas half november 2015 zat er verbetering in de melkproduktie. Dit betekent dat gedurende 4 tot 5 maanden de melkproduktie lager was dan gebruikelijk. Appellante meent dat daarom de melkproductie van 2014 moet worden gehanteerd. Ter onderbouwing van haar betoog heeft appellante gewezen op een verklaring van [naam 2] , rundveedierenarts, van 12 november 2015. Appellante heeft ter zitting betwist dat een “menselijke fout” bij het afstellen van de installatie niet als een buitengewone omstandigheid als bedoeld in artikel 23, zesde lid, van de Msw heeft te gelden. In een tweetal andere zaken, waaronder die welke heeft geleid tot de uitspraak van het College van 6 augustus 2019, ECLI:NL:CBB:2019:332 heeft verweerder een vergelijkbare omstandigheid wel als dierziekte erkend. Uit artikel 23, zesde lid, van de Msw volgt niet dat bij diergezondheidsproblemen rekening moet worden gehouden met de oorzaak daarvan.
3.3.
Volgens appellante leidt een juiste uitleg van artikel 23, zesde lid, van de Msw tot de conclusie dat zonder de diergezondheidsproblemen in 2015 sprake zou zijn geweest van een gebruikelijke melkproductie van 9.645 kg per koe en dat de daarbij behorende fosfaatproductie per koe 45,6 kg zou bedragen. Appellante heeft berekend dat, uitgaande van die melkproductie en het aantal melkkoeien (71) dat op 2 juli 2015, naast 15 stuks jongvee, op haar bedrijf aanwezig was, sprake was van een fosfaatproductie van in totaal 3.418,5 kg. Deze fosfaatproductie is meer dan 5% hoger (bijna 7%) dan die op 2 juli 2015. Appellante wijst er op dat het College eerder heeft geoordeeld dat artikel 23, zesde lid, van de Msw zich er niet tegen verzet dat bij de vergelijking met een alternatieve peildatum wordt gerekend met de melkproductie en dieraantallen uit verschillende jaren. Appellante wil haar fosfaatrecht daarom vastgesteld zien op 3.418,5 kg.
Standpunt van verweerder
4.1
Verweerder wijst het beroep op de knelgevallenregeling in het bestreden besluit af omdat de door appellante gestelde lagere melkproductie is veroorzaakt door het niet juist c.q. foutief afstellen van de nieuwe melkapparatuur. Dit is een menselijke fout, die overigens ook wordt erkend, zo blijkt uit de overgelegde verklaring van de dierenarts. Deze menselijke fout valt onder het ondernemersrisoco en kan niet geschaard worden onder een categorie genoemd in artikel 23, zesde lid, van de Msw.
4.2
In het verweerschrift stelt verweerder dat blijkens de overgelegde verklaring van de dierenarts niet de aan de ingebruikname van de stal voorafgaande bouwwerkzaamheden de oorzaak van de dalende melkproductie zijn geweest, maar het melken met de nieuwe melkapparatuur. Verder heeft appellante het beroep op de bijzondere omstandigheid diergezondheidsproblemen voor het eerst in beroep aangevoerd. Daar heeft verweerder bij de toepassing van artikel 23, zesde lid, van de Msw geen rekening mee kunnen houden. Verweerder voert verder aan dat, mocht worden geoordeeld dat verweerder wel met deze bijzondere omstandigheid diergezondsheidsproblemen rekening had moeten houden, de gevolgen daarvan zich pas na de peildatum 2 juli 2015 hebben voorgedaan. Immers, aldus verweerder, appellante heeft aangegeven dat vanaf juli 2015 is begonnen met melken in de nieuwe stal, dat het melken in de nieuwe stal heeft geleid tot diergezondheidsproblemen en dat als gevolg daarvan sprake was van een lagere melkproduktie. Verweerder leidt uit het beroepschrift af dat de diergezondheidsproblemen ten vroegste vanaf half juli een lagere melkproductie zouden hebben veroorzaakt. Gelet hierop is het geenzins aannemelijk dat de diergezondheidsproblemen zich vóór 2 juli 2015 zouden hebben voorgedaan. Bij gebreke van een (voldoende onderbouwing van een) alternatieve peildatum gelegen vóór 2 juli 2015 moet er derhalve van worden uitgegaan dat de diergezondheidsproblemen en een daarmee verband houdende lagere melkproductie pas een aanvang hebben genomen na 2 juli 2015. Het beroep op de bijzondere omstandigheid diergezondheidsproblemen slaagt volgens verweerder dan ook niet.
Beoordeling
5.1
De wetgever heeft gekozen voor een beperkte knelgevallenvoorziening, die alleen ziet op buitengewone omstandigheden die niet in lijn zijn met de reguliere bedrijfsvoering. Hij heeft zich daarbij een systeem gedacht waarin wordt “teruggekeken” en een vergelijking wordt gemaakt tussen de feitelijke situatie op 2 juli 2015 en de situatie vóór het intreden van de buitengewone omstandigheid. Voor de door appellante bepleite benadering is derhalve geen plaats.
5.2
Het College gaat er op grond van de hiervoor genoemde verklaring van de dierenarts van 12 november 2015 van uit, dat het niet juist c.q. foutief afstellen van de nieuwe melkapparatuur als de (uitsluitende) oorzaak moet worden beschouwd van de diergezondheidsproblemen die zich in 2015 op het bedrijf van appellante hebben voorgedaan. De dierenarts rept in deze brief immers niet (ook) van negatieve invloeden op de gezondheid van de dieren van de bouwwerkzaamheden aan de stal. Van de bijzondere omstandigheid bouwwerkzaamheden is reeds hierom geen sprake.
5.3
Het College acht verder met verweerder niet aannemelijk dat de diergezondheidsproblemen en de daarmee verband houdende verminderde melkgift zich al hebben voorgedaan vóór half juli 2015 en dat er derhalve sprake is van een alternatieve peildatum gelegen vóór 2 juli 2015. Het College hecht daarbij doorslaggevende betekenis aan de aanvankelijke stellingen van appellante in het beroepschrift. Aldaar is opgemerkt dat appellante vanaf juli 2015 is gaan melken in de nieuwe stal, dat er sindsdien sprake was van (onder meer) een lagere melkproductie en dat deze pas vanaf half november 2015 verbeterde. Dit betekende volgens appellante dat de melkproduktie gedurende 4 tot 5 maanden lager was dan gebruikelijk. Dat, zoals appellante ter zitting heeft gesteld, de stal en de nieuwe melkinstallatie reeds in gebruik waren genomen in maart 2015 (en dat reeds toen sprake was een verminderde melkgift) is niet voldoende onderbouwd. Appellante verwijst in dat verband naar de al eerder genoemde brief van de veearts, waarin sprake is van een verminderde melkgift in de periode van 12 maart (2015) tot 4 november (2015). De gegevens die aan deze stelling van de veearts ten grondslag liggen en stukken waaruit deze gegevens zouden kunnen worden afgeleid ontbreken echter in het dossier. De door appellante ter zitting overgelegde facturen terzake de verbouw van de stal en de levering van de melkstal leveren evenmin de in dit verband noodzakelijke informatie op. Er is derhalve niet alsnog gebleken van een alternatieve peildatum gelegen vóór 2 juli 2015. Het beroep op de knelgevallenregeling faalt derhalve.
5.4
Gelet op het vorenstaande kan onbesproken blijven hetgeen appellante heeft aangevoerd omtrent het standpunt van verweerder inzake (het verband tussen) melkinstallaties/melkrobots en diergezondheidsproblemen in andere zaken.
Slotsom
6.1
Het beroep is ongegrond.
6.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

Het College verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Ludwig, in aanwezigheid van mr. J.W.E. Pinckaers, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2020.
w.g. I.M. Ludwig J.W.E. Pinckaers
de griffier is verhinderd de uitspraak te onderekenen