1.2Bij het primaire besluit heeft verweerder een bedrag van € 38.875,71 vastgesteld aan basis- en vergroeningsbetaling voor het jaar 2018. Daarbij heeft verweerder van de voor uitbetaling opgegeven oppervlakte van 104,32 ha slechts 102,79 ha in aanmerking genomen. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het door appellante tegen het primaire besluit gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit met een gewijzigde motivering gehandhaafd.
2. Bij het vervangingsbesluit heeft verweerder het bestreden besluit ingetrokken, vervangen door het vervangingsbesluit, het bezwaar van appellant gedeeltelijk gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Verweerder heeft het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling gewijzigd vastgesteld op € 38.913,50 en heeft daarbij een oppervlakte van 102,89 ha in aanmerking genomen.
3. In geschil is of verweerder de subsidiabele oppervlakte van een groot aantal percelen van appellante juist heeft vastgesteld. Ter zitting heeft appellante het beroep ingetrokken voor zover dat ziet op de percelen 58(+ 162), 105, 129, 131, 142 en 158. Wat betreft de percelen 59, 65 en 77 handhaaft appellante niet langer haar beroep voor zover dat ziet op het afgekeurde gedeelte van die percelen ten aanzien van respectievelijk de doorgangsdam, het pad en de trampoline.
Artikel 6:19 van de Awb4. Gelet op artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep van appellante mede betrekking op het vervangingsbesluit. Nu verweerder bij dit besluit het bestreden besluit heeft ingetrokken en niet gebleken is dat appellante enig belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van het bestreden besluit, is het beroep van appellante tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van procesbelang.
5. Voor de vaststelling van het bedrag aan basis- en vergroeningsbetaling is van belang dat het – kort gezegd – moet gaan om subsidiabele hectares. Onder 'subsidiabele hectare' wordt verstaan ieder landbouwareaal van het bedrijf dat wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of dat, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt (artikel 32, tweede lid, aanhef en onder a, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van
17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (Verordening 1307/2013)). Onder 'landbouwareaal' wordt – voor zover hier van belang – verstaan om het even welke grond die wordt gebruikt als blijvend grasland en blijvend weiland (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder e, van Verordening 1307/2013). Onder blijvend grasland en blijvend weiland wordt – voor zover hier van belang – verstaan grond met een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen die ten minste vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen; andere begraasbare soorten, zoals struiken en/of bomen, kunnen er deel van uitmaken, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen overheersen (artikel 4, eerste lid, aanhef en onder h, van Verordening 1307/2013).
De percelen 1, 2, 4 t/m 8, 12 t/m 20, 26, 27, 29 t/m 33, 39, 41, 44 t/m 47, 50 t/m 53, 62 t/m 64, 66, 67, 70, 113, 123, 125, 127 en 128
6 Ten aanzien van de percelen 1, 2, 4 t/m 8, 12 t/m 20, 26, 27, 29 t/m 33, 39, 41, 44 t/m 47, 50 t/m 53, 62 t/m 64, 66, 67, 70, 113, 123, 125, 127 en 128 doet verweerder een beroep op de zogenoemde 2%-marge. Verweerder heeft gesteld dat er een afwijking is geconstateerd die kleiner is dan 2%, hetgeen met zich brengt dat verweerder de oppervlakte van deze percelen niet herziet.