3.5Bij Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 augustus 2016, nr. WJZ/16105576, houdende wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 in verband met de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma's en andere wijzigingen in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (Stcrt. 2016 Nr. 43926, 26 augustus 2016) (Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s) heeft Nederland de Subsidiemodule productie- en afzetprogramma’s opengesteld voor de periode van 29 augustus 2016 tot en met 16 september 2016. Deze subsidiemodule is gebaseerd op artikel 66 van Verordening 508/2014 en heeft uitsluitend betrekking op de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma, niet op de uitvoering ervan.
4. In de verwijzingsuitspraak heeft het College aan het Hof van Justitie vragen gesteld over de uitleg van artikel 28 van Verordening 1379/2013, artikel 65, zesde lid van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (Verordening 1303/2013, ook wel GSK-verordening), en artikel 66, eerste lid, van Verordening 508/2014.
5. Bij het arrest heeft het Hof van Justitie het volgende voor recht verklaard:
“1) Artikel 66, lid 1, van verordening (EU) nr. 508/2014 (…) moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat weigert om een door een producentenorganisatie in de visserij- en aquacultuursector ingediende subsidieaanvraag in te willigen die betrekking heeft op de uitgaven die door die organisatie zijn gedaan voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma, waarbij de reden voor deze weigering gelegen is in het feit dat in de nationale rechtsorde van die staat ten tijde van de indiening van die aanvraag nog niet was voorzien in de mogelijkheid om een dergelijke aanvraag te behandelen.
2) Artikel 66, lid 1, van verordening nr. 508/2014 moet aldus worden uitgelegd dat producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector aan die bepaling niet rechtstreeks een recht op financiële steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ontlenen voor de uitgaven die zij hebben gedaan voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma.
3) Artikel 65, lid 6, van verordening (EU) nr. 1303/2013 (…) moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij subsidie wordt verleend voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma wanneer de subsidieaanvraag wordt ingediend nadat dit programma is voorbereid en uitgevoerd.”
6. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie heeft verweerder de subsidieaanvraag ten onrechte afgewezen met als reden dat Nederland de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening voor productie- en afzetprogramma’s en voor afzetmaatregelen ten tijde van de subsidieaanvraag niet had opengesteld en appellante de subsidieaanvraag pas heeft ingediend nadat zij het productie- en afzetprogramma had voorbereid, dit door verweerder was goedgekeurd en zij het programma had uitgevoerd. Nu de Subsidiemodule productie- en afzetprogramma’s (zoals deze met de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s is opgenomen in titel 3.7 van de toen geldende Regeling Europese EZ-subsidies), uitsluitend voorziet in financiële steun voor de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma en niet op de uitvoering ervan (artikel 3.7.2 van de Regeling Europese EZ-subsidies), en dat bovendien alleen vanaf 29 augustus 2016 (zie artikel II van de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s), is het College van oordeel dat in dit geval de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s in dit opzicht niet verenigbaar zijn met artikel 66, eerste lid van Verordening 508/2014 en artikel 65, zesde lid, van Verordening 1303/2013. De betreffende bepalingen moeten daarom bij beoordeling van appellantes subsidieaanvraag buiten toepassing worden gelaten. Het College vindt steun voor dit oordeel in de conclusie van advocaat generaal M. Bobek van 26 juni 2019 (ECLI:EU:C:2019:540, zie onder 70).