ECLI:NL:CBB:2020:733

College van Beroep voor het bedrijfsleven

Datum uitspraak
20 oktober 2020
Publicatiedatum
19 oktober 2020
Zaaknummer
15/945
Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag voor productie- en afzetprogramma's in de visserijsector

In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 20 oktober 2020 uitspraak gedaan in het geschil tussen de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Coöperatieve Productenorganisatie en Beheersgroep Texel U.A. De appellante had een aanvraag ingediend voor financiële steun voor de voorbereiding en uitvoering van haar productie- en afzetprogramma 2014, maar deze aanvraag werd door de verweerder afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat Nederland ten tijde van de aanvraag geen mogelijkheid had opengesteld voor het indienen van subsidieaanvragen voor productie- en afzetprogramma's. Het College heeft in zijn uitspraak verwezen naar een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 december 2019, waarin werd vastgesteld dat de afwijzing van de subsidieaanvraag onterecht was. Het College oordeelde dat de regelgeving in Nederland niet in overeenstemming was met de Europese verordeningen, en dat de appellante recht had op de gevraagde subsidie. Het College heeft het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van appellante, met inachtneming van de uitspraak.

Uitspraak

uitspraak

COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN

zaaknummer: 15/945

uitspraak van de meervoudige kamer van 20 oktober 2020 in de zaak tussen

Coöperatieve Productenorganisatie en Beheersgroep Texel U.A.te Oudeschild, appellante
(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ),
en

de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, verweerder

(gemachtigde: mr. P.J. Kooiman).

Procesverloop

Voor het procesverloop verwijst het College in de eerste plaats naar wat daarover is vermeld in de verwijzingsuitspraak van het College van 5 juni 2018 (ECLI:NL:CBB:2018:260, hierna: de verwijzingsuitspraak) waarbij, onder aanhouding van iedere verdere beslissing, het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof van Justitie) is verzocht bij wijze van prejudiciële beslissing uitspraak te doen op de in de verwijzingsuitspraak geformuleerde vragen.
Het Hof van Justitie heeft de prejudiciële vragen beantwoord in het arrest van 19 december 2019 (ECLI:EU:C:2019:1122) (het arrest). Appellante en verweerder hebben op het arrest gereageerd.
Op 11 juni 2020 heeft het College, in gewijzigde samenstelling, het onderzoek ter zitting voortgezet. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Voor een weergave van de aan de orde zijnde feiten en omstandigheden, de ten tijde van belang van toepassing zijnde regelgeving, het bestreden besluit en de in beroep ingenomen standpunten, verwijst het College naar de verwijzingsuitspraak. Het College volstaat hier met vermelding van het volgende.
2. In geschil is of verweerder terecht de aanvraag van appellante om in aanmerking te komen voor financiële steun op basis van het goedgekeurde productie- en afzetprogramma 2014 heeft afgewezen, nu (a) Nederland de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening voor de voorbereiding en uitvoering van productie- en afzetprogramma’s (artikel 66 van Verordening (EU) Nr. 508/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 inzake het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (Verordening 508/2014, ook wel EFMZV-verordening) en voor afzetmaatregelen ten bate van visserij- en aquacultuurproducten (artikel 68 van Verordening 508/2014) ten tijde van de subsidieaanvraag niet had opengesteld, en (b) appellante de subsidieaanvraag pas heeft ingediend nadat zij het productie- en afzetprogramma had voorbereid (opgesteld), verweerder dit programma had goedgekeurd en appellante het programma had uitgevoerd.
3.1
Appellante heeft op 29 april 2014 overeenkomstig artikel 28, eerste lid, van Verordening (EU) nr. 1379/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 houdende een gemeenschappelijke marktordening voor visserijproducten en aquacultuurproducten (Verordening 1379/2013, ook wel GMO-verordening) haar productie- en afzetprogramma 2014 ter goedkeuring ingediend bij verweerder. Bij besluit van 9 juli 2014 heeft verweerder dat programma goedgekeurd (artikel 28, derde lid, van Verordening 1379/2013).
3.2
Nederland heeft overeenkomstig artikel 17 van Verordening 508/2014 een Operationeel programma EFMZV opgesteld. De Europese Commissie heeft dit operationele programma goedgekeurd op 25 februari 2015.
3.3
Appellante heeft op 19 mei 2015 een subsidieaanvraag ingediend. Zij wil in aanmerking komen voor financiële steun vanuit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (EFMZV) voor de voorbereiding en de uitvoering van haar productie- en afzetprogramma 2014 (artikel 66 van Verordening 508/2014) en voor de door haar genomen afzetmaatregelen (artikel 68 van Verordening 508/2014).
3.4
Op 1 juli 2015 is in Nederland de Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 28 juni 2015, nr. WJZ / 15083650, houdende vaststelling van subsidie-instrumenten in het kader van de Europese structuur- en investeringsfondsen op het terrein van Economische Zaken (Regeling Europese EZ-subsidies) in werking getreden. Voor activiteiten als bedoeld in Verordening 508/2014 kan verweerder op aanvraag subsidie verstrekken (artikel 2.2 van de Regeling Europese EZ-subsidies). Op grond van deze regeling kan verweerder uitsluitend subsidie verstrekken indien hij de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening heeft opengesteld door vaststelling van een subsidieplafond en een periode voor indiening van de aanvraag (artikel 2.3, eerste lid, van de Regeling Europese EZ-subsidies). Voor productie- en afzetprogramma’s en voor afzetmaatregelen was ten tijde van de subsidieaanvraag van appellante geen mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening opengesteld.
3.5
Bij Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van 25 augustus 2016, nr. WJZ/16105576, houdende wijziging van de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling openstelling EZ-subsidies 2016 in verband met de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma's en andere wijzigingen in het kader van het Europees Fonds voor Maritieme Zaken en Visserij (Stcrt. 2016 Nr. 43926, 26 augustus 2016) (Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s) heeft Nederland de Subsidiemodule productie- en afzetprogramma’s opengesteld voor de periode van 29 augustus 2016 tot en met 16 september 2016. Deze subsidiemodule is gebaseerd op artikel 66 van Verordening 508/2014 en heeft uitsluitend betrekking op de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma, niet op de uitvoering ervan.
4. In de verwijzingsuitspraak heeft het College aan het Hof van Justitie vragen gesteld over de uitleg van artikel 28 van Verordening 1379/2013, artikel 65, zesde lid van Verordening (EU) Nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij (Verordening 1303/2013, ook wel GSK-verordening), en artikel 66, eerste lid, van Verordening 508/2014.
5. Bij het arrest heeft het Hof van Justitie het volgende voor recht verklaard:
“1) Artikel 66, lid 1, van verordening (EU) nr. 508/2014 (…) moet aldus worden uitgelegd dat het zich ertegen verzet dat een lidstaat weigert om een door een producentenorganisatie in de visserij- en aquacultuursector ingediende subsidieaanvraag in te willigen die betrekking heeft op de uitgaven die door die organisatie zijn gedaan voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma, waarbij de reden voor deze weigering gelegen is in het feit dat in de nationale rechtsorde van die staat ten tijde van de indiening van die aanvraag nog niet was voorzien in de mogelijkheid om een dergelijke aanvraag te behandelen.
2) Artikel 66, lid 1, van verordening nr. 508/2014 moet aldus worden uitgelegd dat producentenorganisaties in de visserij- en aquacultuursector aan die bepaling niet rechtstreeks een recht op financiële steun uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij ontlenen voor de uitgaven die zij hebben gedaan voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma.
3) Artikel 65, lid 6, van verordening (EU) nr. 1303/2013 (…) moet aldus worden uitgelegd dat het zich er niet tegen verzet dat uit het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij subsidie wordt verleend voor de voorbereiding en de uitvoering van een productie- en afzetprogramma wanneer de subsidieaanvraag wordt ingediend nadat dit programma is voorbereid en uitgevoerd.”
6. Gelet op het arrest van het Hof van Justitie heeft verweerder de subsidieaanvraag ten onrechte afgewezen met als reden dat Nederland de mogelijkheid tot het doen van een aanvraag tot subsidieverlening voor productie- en afzetprogramma’s en voor afzetmaatregelen ten tijde van de subsidieaanvraag niet had opengesteld en appellante de subsidieaanvraag pas heeft ingediend nadat zij het productie- en afzetprogramma had voorbereid, dit door verweerder was goedgekeurd en zij het programma had uitgevoerd. Nu de Subsidiemodule productie- en afzetprogramma’s (zoals deze met de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s is opgenomen in titel 3.7 van de toen geldende Regeling Europese EZ-subsidies), uitsluitend voorziet in financiële steun voor de voorbereiding van een productie- en afzetprogramma en niet op de uitvoering ervan (artikel 3.7.2 van de Regeling Europese EZ-subsidies), en dat bovendien alleen vanaf 29 augustus 2016 (zie artikel II van de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s), is het College van oordeel dat in dit geval de Regeling Europese EZ-subsidies en de Regeling tot openstelling van de subsidiemodule inzake productie- en afzetprogramma’s in dit opzicht niet verenigbaar zijn met artikel 66, eerste lid van Verordening 508/2014 en artikel 65, zesde lid, van Verordening 1303/2013. De betreffende bepalingen moeten daarom bij beoordeling van appellantes subsidieaanvraag buiten toepassing worden gelaten. Het College vindt steun voor dit oordeel in de conclusie van advocaat generaal M. Bobek van 26 juni 2019 (ECLI:EU:C:2019:540, zie onder 70).
7.1
Gelet op het voorgaande kan het bestreden besluit niet in stand blijven. Het College zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met Verordening 508/2014 en Verordening 1303/2013. Het College ziet vanwege de aard van het gebrek geen aanleiding zelf in de zaak te voorzien en zal verweerder daarom opdragen opnieuw op het bezwaar van appellante te beslissen, met inachtneming van wat hiervoor is overwogen. Het College stelt hiervoor een termijn van twaalf weken na verzending van deze uitspraak.
7.2
Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten.

Beslissing

Het College:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,- aan appellante te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, mr. B. Bastein en mr. W. den Ouden, in aanwezigheid van mr. D. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 20 oktober 2020.
De voorzitter is verhinderdte tekenen
De griffier is verhinderdte tekenen
R.W.L. Koopmans D. de Vries