In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 1 september 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen een appellant, vertegenwoordigd door Vleesveebedrijf [naam 2], en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, alsook de Staat der Nederlanden. De zaak betreft de vaststelling van fosfaatrechten op basis van de Meststoffenwet. Appellant heeft beroep ingesteld tegen een besluit van de minister, waarbij zijn fosfaatrechten zijn vastgesteld en later verlaagd. De appellant betwistte de uitleg van de wetgeving met betrekking tot de definitie van melkvee en de toepassing daarvan op zijn stierkalveren jonger dan één jaar. Het College heeft vastgesteld dat de minister de stierkalveren niet heeft meegeteld bij de toekenning van fosfaatrechten, omdat deze niet voor de melkveehouderij werden gehouden. Het College heeft ook geoordeeld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden, wat aanleiding gaf tot schadevergoeding. De appellant heeft recht op een schadevergoeding van € 1.000,-, waarvan € 416,67 door de minister en € 583,33 door de Staat moet worden betaald. Het beroep van de appellant is ongegrond verklaard, maar de overschrijding van de redelijke termijn heeft geleid tot een veroordeling tot schadevergoeding en vergoeding van proceskosten.