1.2Ingevolge artikel 72, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit Meststoffenwet (Uitvoeringsbesluit) verhoogt de minister, op verzoek van een landbouwer met een nieuw gestart bedrijf, het fosfaatrecht, bedoeld in artikel 23, derde lid, van de Msw (de startersregeling). Ingevolge het tweede lid is een nieuw gestart bedrijf als bedoeld in het eerste lid, een bedrijf dat aantoonbaar beschikt over – onder meer – een voor 2 juli 2015 aan de landbouwer verleende omgevingsvergunning voor het oprichten van een bedrijf voor het houden van melkvee of over een voor 2 juli 2015 door de landbouwer ingediende melding als bedoeld in artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit Milieubeheer voor het houden van melkvee (onderdeel a). Ingevolge het zesde lid wordt een bedrijf dat op 2 juli 2015 vrouwelijk jongvee voor de melkveehouderij hield en dat tussen 2 juli 2015 en 1 januari 2018 is gestart met de productie van melk bestemd voor consumptie of verwerking, in afwijking van het tweede lid, onderdeel c, aangemerkt als nieuw gestart bedrijf.
2. Appellante exploiteert een melkveehouderij. Oorspronkelijk is het bedrijf door de gebroeders [naam 4] geëxploiteerd. Op 28 oktober 1974 is aan hen een Hinderwetvergunning verleend voor de uitbreiding van het bestaande bedrijf met een ligboxenstal met melkstal, melklokaal en mestbewaring voor 125 stuks grootvee. Op enig moment is de veehouderij enkel door [naam 1] geëxploiteerd. In de gecombineerde opgave 2010 heeft hij vermeld op 1 april 2010 81 melk- en kalfkoeien en 76 stuks jongvee te houden. In de jaren 2011 tot en met 2013 heeft het bedrijf, anders dan in de direct daaraan voorafgaande (drie) jaren, geen melk geproduceerd. Per 1 mei 2014 heeft [naam 1] het bedrijf ingebracht in de maatschap [naam 3] , appellante. Op 26 december 2014 heeft appellante melk geleverd aan FrieslandCampina. Op 2 juli 2015 hield appellante 58 melk- en kalfkoeien en 101 stuks jongvee.
3. Verweerder heeft het fosfaatrecht van appellante vastgesteld op 3.488 kg. Hij is daarbij uitgegaan van de dieraantallen die op 2 juli 2015 op het bedrijf aanwezig waren. Verweerder heeft het bezwaar van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien de startersregeling toe te passen, omdat geen sprake is van een nieuw gestart bedrijf maar van een wijziging van de rechtsvorm van het bedrijf waarbij [naam 2] is toegetreden. Hierom kan appellante met betrekking tot de opfok van jongvee ook niet in aanmerking komen voor de startersregeling.
4. Appellante heeft aangevoerd dat zij voldoet aan de voorwaarden van de startersregeling. Aanvankelijk hebben de broers [naam 4] en later [naam 1] ter plaatse het bedrijf geëxploiteerd. Tot 2014 werden er vleesrunderen (rosékalveren) gehouden. In 2014 heeft appellante, de maatschap, een nieuw melkveehouderijbedrijf opgericht waarin beide maten sinds 1 mei 2014 actief zijn blijkens de inschrijving in het Handelsregister en het maatschapscontract. Dat sprake is van een nieuw bedrijf blijkt genoegzaam uit de nieuwe activiteiten op het bedrijf onder uitvoering van een nieuwe samenwerking. Verder beschikte appellante over alle benodigde vergunningen, was zij onomkeerbare investeringsverplichtingen aangegaan, heeft zij op 26 december 2014 haar eerste melk geleverd, hield zij 55 melk- en kalfkoeien op 1 januari 2018 en maakt zij geen aanspraak op rechten uit hoofde van artikel 23, vierde lid, van de Msw. Tot slot heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd dat de startersregeling ook niet zou gelden voor het afgescheiden, nieuwe gedeelte van het bedrijf bedoeld voor de opfok van jongvee.