In deze uitspraak van het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 21 april 2020, zaaknummer 18/2720, staat de vaststelling van fosfaatrechten centraal. Appellant, een eenmanszaak die op 27 december 2017 is ingebracht in de maatschap [naam 2], heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, waarin het fosfaatrecht op nul kg is vastgesteld. Dit besluit is gebaseerd op artikel 23, derde lid, van de Meststoffenwet, dat bepaalt dat het fosfaatrecht per 1 januari 2018 moet worden vastgesteld in overeenstemming met de geregistreerde mestproductie van melkvee op 2 juli 2015. De minister heeft in eerdere besluiten het fosfaatrecht van appellant herzien, waarbij het bezwaar van appellant deels gegrond is verklaard, maar uiteindelijk opnieuw op nul kg is vastgesteld.
De kern van het geschil betreft de bepaling van de stalcapaciteit op de peildatum. Appellant stelt dat de stalcapaciteit voor 50 melkkoeien en 45 stuks jongvee moet worden gerekend, terwijl verweerder een lagere capaciteit hanteert. Het College oordeelt dat verweerder de startersregeling correct heeft toegepast en dat de door appellant aangevoerde argumenten niet voldoende onderbouwd zijn. Het College verklaart het beroep tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk en het beroep tegen het vervangingsbesluit ongegrond. Tevens wordt bepaald dat het door appellant betaalde griffierecht wordt vergoed en dat verweerder in de proceskosten van appellant wordt veroordeeld tot een bedrag van € 1.050,-.