In deze zaak heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven op 7 juli 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen de Maatschap [naam 1] en [naam 2] en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. De zaak betreft de Regeling fosfaatreductieplan 2017, die is ingevoerd om de fosfaatproductie te beperken. Appellante, een melkveehouder, heeft beroep ingesteld tegen besluiten van de minister die haar een solidariteitsheffing van € 633,- oplegde en een bonusgeldsom van € 89,- toekende. De besluiten zijn genomen op basis van de Regeling, die een wettelijke grondslag heeft in artikel 13 van de Landbouwwet.
De procedure begon met een besluit van 5 juli 2017, gevolgd door een besluit van 3 augustus 2017 en een besluit van 12 maart 2018, waarin de bezwaren van appellante ongegrond werden verklaard. Appellante heeft betoogd dat de Regeling geen wettelijke basis heeft en dat de besluiten in strijd zijn met artikel 1 van het Eerste Protocol bij het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden. Het College heeft echter geoordeeld dat de Regeling wel degelijk een doel dient zoals bedoeld in artikel 13 van de Landbouwwet en dat de besluiten niet in strijd zijn met de wet.
Het College heeft vastgesteld dat de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak is overschreden en heeft appellante een schadevergoeding van € 1.000,- toegekend. De uitspraak concludeert met de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het besluit van 12 maart 2018 en de gegrondverklaring van het beroep tegen het besluit van 16 juni 2018, waarbij de heffing en bonusgeldsommen zijn vastgesteld. De Staat der Nederlanden is veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en de immateriële schade aan appellante.